Een overweging van een specialist over opvoeding in de actuele context.
(…)
In februari 2021 werd de oprichting aangekondigd van een “Expertgroep van de Europese Commissie” met als opdracht “een definitie” te vinden van wat men verstaat onder “kwaliteitsvolle opvoeding en vorming”, omdat zonder deze definitie het onmogelijk lijkt “de meest efficiënte beleidsvormen van opvoeding en vorming te identificeren”. De Europese Commissie erkent aldus in feite dat ze geen bevredigende definitie heeft van wat een opgevoede persoon is. Daarom wordt het steeds moeilijker om tot een consensus te komen over onderwijs en opvoeding. Om deze moeilijkheid te ontwijken, proberen wij een ideologisch neutraal terrein te vinden waarop we onze educatieve actie op een onomstreden manier kunnen baseren. Velen denken dat ze het gevonden hebben in technologie en innovatie.
Het is gemakkelijk vast te stellen dat het de twijfels zijn over wat goed is die de axiologische opkomst van het nieuwe voeden. Het nieuwe verwijst niet zozeer naar een positie in de tijd dan wel naar een waarde. Als iets als innovatief wordt voorgesteld, is de deugdelijkheid ervan niet zo relevant. Welnu, als het waardevolle het nieuwe is, zou men kunnen zeggen dat het nieuwe de uitdrukking is van het modern relativisme.
Ik ontken niet dat op vlak van de technologie de positieve evaluatie van de nieuwigheid gegrond is. De nieuwste auto is zonder twijfel de meest ontwikkelde, maar zou het niet dom zijn te geloven dat wij betere schrijvers zijn dan Proust, eenvoudigweg omdat wij na hem schrijven? Dat de nieuwigheid gegrond is, betekent niet dat het onfeilbaar is. De nieuwigheid van een product is geen waarborg voor succes. Elke ondernemer weet dat vernieuwing niet zonder risico is. Het nieuwste product vervangt niet altijd het vorige, ook al is het technologisch superieur. Mislukking is geen zeldzaamheid op het gebied van vernieuwing. Investeren in innovatie is noodzakelijk om niet voorbijgestreefd te worden, maar het is geen waarborg voor een positie als pionier. Als een bedrijf faalt in een technologische vernieuwing, kan het in de problemen komen. Maar kan de school zich een dergelijk risico veroorloven? Mijn antwoord zou ja zijn als er geen antropologische duurzaamheden waren.
Wij hebben ons laten beïnvloeden door het gerucht dat ongeveer 65% van de kinderen die vandaag beginnen op school in hun professioneel leven te maken zullen krijgen met technologieën die heden nog niet uitgevonden zijn om problemen op te lossen die vandaag de dag ondenkbaar zijn. Als dat waar was, zouden wij ons ook moeten bezighouden met de 35% die, volgens hetzelfde gerucht, te maken zal krijgen met het voortbestaan van de actuele problemen. Maar men spreekt daar niet over, want wat de basis vormt van deze berichten, is de overtuiging dat de mens een seizoensgebonden wezen is, een technologisch product dat, net als elk ander, onderhevig is aan economische veroudering. Maar als er antropologische permanenties zijn, is er iets in de mens dat niet onderhevig is aan het verstrijken van de tijd.
Weet je waarom de antropologische permanenties verborgen werden? Want om ze zichtbaar te maken moet je naar het verleden kijken en niet uitsluitend naar de toekomst. En juist daar verschijnt een van de doelstellingen van een humanistische opvoeding: het verwerven van een breed perspectief op de menselijke dingen. Als we vandaag kunnen ontroerd worden door verzen van Sappho, als de Venus Callipygis haar naam nog waardig is, als Plato ons nog doet nadenken, als wij nog naar Mozart luisteren, als wij nog vastbesloten zijn om een werk te zoeken dat ons gelukkig maakt en een zekere liefde, als onze positie in het heelal ons nog voor vragen stelt… wil dat zeggen dat er antropologische permanenties zijn.
Natuurlijk, een van die permanenties is de openheid voor de nieuwigheid, want de mens is van nature een toekomstgericht wezen en een projectontwikkelaar. Maar in deze openheid draagt hij in zich heel zijn natuur en daarmee zijn behoefte aan verankerd zijn, aan deel uitmaken van, aan richting, aan uitdrukking, aan schoonheid, aan gezondheid, aan vreugde, enz. De mens kan niet louter leven in het domein van het mogelijke (van vernieuwing) tenzij hij verstoken is van iedere menselijke realiteit.
Als wij onszelf zien als dragers van permanenties, zullen we begrijpen dat de technologieën enkel antropologische protheses zijn die versterken wat wij al zijn. En dat – wat wij al zijn – is het enige dat ons een objectief perspectief kan bieden op wat in ons verandert.
Terwijl hij de klank van een betoverende fluit hoort, zegt een theoloog aan zijn leerlingen: “Dat is de stem van Satan, die weent over de dingen die voorbijgaan. Hij zou die ogenblikken willen vereeuwigen, want zolang ze voorbijgaan, blijft alleen God. Satan is veroordeeld om zich te willen hechten aan de dingen die voorbijgaan, en omdat hij ze als onbereikbaar ziet, barst hij uit in tranen.” En wat is de logica van het rijk van de vernieuwing, als het niet de economische veroudering is van alles en dus het rijk van de melancholie?
Ik zal enkele van de antropologische permanenties (of noden) vermelden die de pedagogie minstens evenzeer zouden moeten interesseren als de vernieuwing.
De noodzaak om met de waarheid te leven en niet alleen met de subjectieve constructies van de eigen kennis. Men is geen betere schrijver dan Proust omdat men na hem geschreven heeft, evenmin als het complete oeuvre van Julio Iglesias beter is dan een strijkkwartet van Beethoven. Menselijke wezens kunnen plezier hebben bij het bedriegen, maar ze zijn gekwetst wanneer ze ontdekken dat ze bedrogen werden.
De noodzaak om strategieën te hebben om zorg te dragen voor onszelf, waarvoor het essentieel is zich te voorzien van ervaringen van orde, van grenzen en van strengheid. De grens is geen bedreiging maar de voorwaarde voor de mogelijkheid van de vorm.
De noodzaak een goede relatie te onderhouden met onze taal, omdat de beperkingen van mijn taalgebruik die van mijn wereld zijn, maar vooral omdat, zoals Plato opmerkte, de “misologie” (terughoudendheid ten opzichte van de taal) en de “misantropie” voortspruiten uit dezelfde bron. De heilige Johannes zei het zo: “God – het Woord – is licht, en in Hem is er geen spoor van duisternis.” En hij voegt eraan toe: “wie zegt dat hij in het licht is en zijn broer haat, is in de duisternis en weet niet waar hij naartoe gaat”. Elk debat over de gelijkheid in het onderwijs dat geen rekening houdt met de taalvaardigheden van de leerlingen is geen ernstig debat.
De noodzaak van de voorzichtigheid. Er bestaat een reeks deugden bij de mens die, hoewel ze verschillend benoemd worden, toch een gemeenschappelijke basis hebben. Ik heb het over autonomie, volharding, strategisch denken, moed… Al die deugden zijn verbonden met het voorzichtig omgaan met de eigen middelen en, in de eerste plaats, met het vermogen het voldoen van een verlangen uit te stellen als de omstandigheden dit wettigen. Ze kunnen zich niet ontwikkelen als het kind de verantwoordelijkheid over zijn eigen leven niet geleidelijk op zich neemt. Vrijheid brengt altijd risico’s met zich mee, maar het grootste risico voor de ontwikkeling van het kind is over-bescherming.
De behoefte om een ziel te hebben. De functie van een ziel is over zichzelf waken, wat noch het ik, noch het subject, noch het geweten, noch de hersens kunnen doen. Onder ziel versta ik het domein waarin het beste dat we kunnen worden zich op kritische manier richt op de inertie van wat we zijn. De ziel is in staat zich boven zichzelf te verheffen. Leren onszelf te overstijgen – onze onmiddellijke context te overwinnen – is het mooiste doel van de opvoeding. In die zin kunnen wij ons afvragen of emoties in staat zijn zichzelf te ordenen, ofwel of zij een niet emotioneel principe nodig hebben om hen te leiden.
De noodzaak onderscheid te maken tussen het existentiële en het vitaal nuttige. Indien het menselijk wezen enkel streeft naar leven, kan hij het stellen zonder contemplatie, theorie, esthetische vreugde, dans, avontuur, sociale ontmoetingen… de poëtische suggestie van een kaarsvlam, enz. Maar indien hij ernaar streeft om dichtheid te geven aan zijn bestaan, heeft hij ervaringen nodig van vriendschap, schoonheid, erbij horen, engagement, enthousiasme, sereniteit, stilte, lachen, enz.
Ik besluit door de paradox te benadrukken van een vernieuwende redenering vergezeld van een pedagogie van angst voor de toekomst. Het schijnt evident dat het idee van vooruitgang langzaam achteruit aan het gaan is. Er is veel segmentale vooruitgang, maar het valt te betwijfelen of hun som ons de zekerheid biedt van een globale vooruitgang. Men spreekt vandaag van “progressofobie” en sommige intellectuelen beweren dat we in een tijd leven die het einde van de tijden zou kunnen zijn. Wij zouden de laatste mensachtigen zijn vanwege van onze onbekwaamheid om de bedroevende vooruitgang tegen te houden van de vier moderne ruiters van de Apocalyps: overbevolking, uitputting van hulpbronnen, vervuiling en klimaatverandering. De Verenigde Naties spreken van “eco-angst”. Maar is het niet juist wanneer de problemen dringend zijn, dat de sereniteit en het zelfvertrouwen het meest noodzakelijk zijn? En hoe kunnen wij vertrouwen hebben indien wij de opgevoede persoon niet kunnen identificeren?
Gregorio Luri is filosoof, pedagoog en essayist. Bron: https://www.aceprensa.com/firma-invitada/que-significa-educar/. Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Jos en Helene Van Dyck.