Het biechtgeheim is onschendbaar. Het kerkelijk wetboek is daar zeer duidelijk over. Kurt Martens, kerkjurist, heeft het onlangs in De Standaard nogmaals herhaald.
Zegt de heilige Johannes Nepomucenus u iets? Wie al eens in Brugge komt, heeft hem ongetwijfeld al gezien: op de Nepomucenusbrug, tussen de Wollestraat en de Dijver, staat zijn standbeeld. De heilige heeft een stralenkrans met vijf sterren rond het hoofd: de vijf sterren staan voor de letters van het woord tacui (ik heb gezwegen). Hij was de biechtvader van de koningin van Bohemen en weigerde de koning, haar echtgenoot, ook maar iets te vertellen van wat zijn vrouw hem in de biecht had toevertrouwd. De koning liet hem van de Karelsbrug over de Moldau werpen om hem te verdrinken. Hij is dan ook de patroonheilige van biechtvaders, omdat hij het biechtgeheim te allen prijze wou beschermen.
Tijdens zijn eerste publieke optreden sinds zijn ontslag op 23 april 2010 zei de gewezen bisschop van Brugge, Roger Vangheluwe, dat hij de feiten had gebiecht bij zijn biechtvader. Onmiddellijk daarop startte een speculatieronde over de identiteit van de biechtvader. Enkele media gingen koortsachtig op zoek naar de man, en ook het parket was blijkbaar geïnteresseerd in de naam. Het is daarom belangrijk dat een aantal principes betreffende de biecht nog eens in herinnering worden gebracht.
Hoe werkt dat, de biecht?
Het biechtgeheim is absoluut, en heeft tot doel het sacrament van de biecht te beschermen. In dat sacrament van de biecht, of beter: het sacrament van de boete en verzoening, kan de mens die na het ontvangen van de genade van het doopsel (zwaar) heeft gezondigd, tot bekering komen, Gods vergeving bekomen en zich opnieuw verzoenen met de Kerk. Zonden berokkenen veelal schade aan de naaste, en daarom moet men al het mogelijke doen om deze schade te herstellen. De absolutie die in de biecht wordt gegeven, neemt de zonde weg, maar daarmee houdt het niet op: de schade die door de zonde is veroorzaakt, is daarmee nog niet hersteld. De zondaar moet nog iets doen om zijn zonden goed te maken: hij moet voldoening schenken of, anders gezegd, zijn zonden uitboeten. Of, nog anders gezegd, penitentie doen. Die penitentie wordt door de biechtvader opgelegd en moet rekening houden met de persoonlijke situatie van de boeteling. De penitentie moet gericht zijn op het geestelijk welzijn van de penitent en in verhouding staan tot de zwaarte en aard van de bedreven zonden. De biechtvader moet overigens de penitent ook op zijn plichten wijzen, en kan de absolutie niet zomaar lichtzinnig geven.
Het is heel duidelijk dat het boetesacrament een delicaat karakter heeft, maar tegelijk ook een verheven dienstwerk is. Precies daarom bestaat er zoiets als het biechtgeheim. Het kerkelijk wetboek is daar heel duidelijk over: het biechtgeheim is onschendbaar. De biechtvader kan op geen enkele wijze en om geen enkele reden ook maar iets over de boeteling bekendmaken. De biechtvader mag geen gebruik maken van wat hij door de biecht over het leven van de penitent te weten is gekomen. Dat biechtgeheim is van toepassing, zelfs al eindigt de biecht niet onmiddellijk met de absolutie. Maar er is meer: een eventuele tolk en alle anderen die op welke wijze dan ook uit een belijdenis zonden te weten zijn gekomen, zijn ook tot de verplichting gehouden om dit geheim te bewaren.
Op de schending van het biechtgeheim staan heel zware straffen: de biechtvader die het biechtgeheim rechtstreeks schendt, loopt een excommunicatie van rechtswege op. Indien de biechtvader het biechtgeheim slechts indirect schendt, moet hij naargelang van de ernst van het misdrijf gestraft worden. Bovendien wordt niet enkel de biechtvader geviseerd: de tolk en alle anderen die op welke wijze dan ook uit een belijdenis zonden te weten zijn gekomen en de geheimhouding schenden, moeten met een rechtvaardige straf worden gestraft, en dat kan ook excommunicatie zijn. Men spreekt van directe schending van het biechtgeheim als de naam van de penitent en zijn zonden worden vrijgegeven of gemakkelijk kunnen worden achterhaald door de loslippigheid van de biechtvader. Indien er een gevaar is dat de identiteit van de penitent en diens zonden worden onthuld, spreekt men van indirecte schending van het biechtgeheim.
Complot van de stilte
De Kerk hecht een heel groot belang aan het biechtgeheim, zoveel zelfs dat de directe en indirecte schending van dat biechtgeheim door de biechtvader sinds 2001 gedefinieerd zijn als zware misdrijven tegen de heiligheid van het sacrament van de biecht en daarom is de behandeling ervan voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer. Anders gezegd: niet alleen seksueel misbruik van minderjarigen is een voorbehouden delict, ook de schending van het biechtgeheim is dat. Wie raakt aan het biechtgeheim, raakt immers aan een van de zeven sacramenten en daardoor aan de fundamenten van de Kerk. Het gaat dus niet alleen maar om een interne zaak: hier wordt zelfs aan de essentie van de godsdienstvrijheid geraakt. Wie in deze context zou spreken van een complot van de stilte, heeft duidelijk niet begrepen waarover het gaat.
Indien de biechtvader van Roger Vangheluwe zou worden gevonden, dan nog staat men nergens: de man kan bevestigen noch ontkennen dat hij die biechtvader was. Elke priester die hierover wordt aangesproken, kan hooguit zeggen dat hij hierover niets kan zeggen. Meer niet. Al de rest is speculatie.
Kurt Martens is kerkjurist, verbonden aan de Catholic University of America in Washington D.C. Deze tekst verscheen in “De Standaard” van 20-4-11. Wij danken de auteur en de krant voor hun toestemming om deze tekst op didoc.be te publiceren.