Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Enkele redenen om in God te geloven

16 oktober 2012

 

De vraag naar het bestaan van God is niet zomaar een eenvoudig intellectueel tijdverdrijf. Hoe ook het antwoord luidt, het heeft een doorslaggevende invloed op ons leven.

 

1. Waarom zou men zich het hoofd breken om te weten of God bestaat?

In dit verband zegde een sofistisch filosoof in de Oudheid reeds: “de vraag is ondoorgrondelijk en het leven van de mens te kort”. Moet men dan werkelijk zijn hersenen kwellen?

 

Ja het leven is kort, vooral als men het vergelijkt met de toestand die op de dood volgt, een toestand die hoe dan ook altijd voor eeuwig zal zijn. Maar heel mijn leven, nu en in de toekomst, neemt een totaal andere wending al naargelang God bestaat of niet. De vraag naar God negeren is dus blijk geven van een zekere kortzichtigheid of intellectuele oppervlakkigheid.

 

2. Maar kan men werkelijk een duidelijk antwoord vinden op de vraag naar God?

Volgens de Bijbel is de God van de christenen een verborgen God (vgl. Jes 45, 15). Hij heeft waarneembare tekenen gesteld om zich te laten kennen, maar Hij heeft ze zo verhuld dat ze enkel zouden worden waargenomen door wie van ganser harte zoeken, zei Pascal (vgl. Pensées, uitgave J. Chevalier, nr. 335). Omdat God onze instemming niet wil afdwingen, maar onze liefde winnen.

 

3. Waar kunnen wij die waarneembare tekenen vinden?

Het klassieke antwoord is: “in de sterrenhemel”, namelijk in de beschouwing van het heelal. Men vindt het spoor van God ook in het innerlijk van ieder menselijk wezen, zoals de heilige Augustinus op meesterlijke wijze onder woorden bracht: “Gij hebt ons gemaakt naar U, en rusteloos blijft ons hart totdat het zijn rust vindt in U” (Belijdenissen 1, 1).

 

4. Waarom zouden we die rust, dat geluk precies in God vinden?

Geluk moet volkomen en voor altijd zijn zonder de minste vrees dat men dit geluk zou kunnen verliezen. Vanuit dit standpunt is de dood een hindernis voor het geluk. Bovendien kan het geluk ook niet bestaan uit het bezit van bepaalde goederen (rijkdommen, eerbewijzen, enz.) die enkel in handen zijn van enkele personen of groepen en die bovendien bron van conflicten worden. Het geluk moet voortkomen van iets dat door iedereen ten volle kan bezeten worden. Het geloof in God is een goed dat aan deze kenmerken beantwoordt: het zou dus onredelijk zijn het van tevoren te verwerpen als bron van geluk.

 

Onze wil kent bovendien geen grenzen in zijn streven naar het goede: hij streeft naar het oneindig goede. Alle bijzondere goederen zijn eindig. Alleen God is het absolute Goed dat in staat is elk streven van de wil en het hart te bevredigen.

 

5. Dat bewijst het bestaan van God niet.

Inderdaad, het is mogelijk dat een mens enkel “nutteloze passie” is zoals Sartre zegt, een wezen veroordeeld tot frustratie. Zijn er dan in de menselijke natuur geen andere motieven geworteld die ons ertoe brengen in God te geloven?

 

Een andere reden is het bestaan van het geweten, van een universele en onvoorwaardelijke verplichting het goede te doen en het kwade te vermijden, zelfs als dat tegen ons eigen belang is. Vanwaar komt deze morele wet eigen aan onze natuur? Omdat ze ons voorafgaat staat ze boven ons en we vinden haar terug in alle mensen van alle culturen in de loop van de geschiedenis.

 

6. Welke bewijzen voor het bestaan van God levert het heelal?

Het meest klassieke uitgangspunt om te bewijzen dat er een God is, is het bestaan zelf van het heelal. Enkele eeuwen geleden zei Paley, een Brits apologeet, dat als we bij het wandelen op het platteland bijvoorbeeld een horloge vinden wij niet denken dat het zichzelf gemaakt heeft, maar we ons afvragen wie dit mechanisme gemaakt heeft. Op dezelfde wijze roepen wij bij het aanschouwen van de sterrenhemel uit: waar komt dit wonderwerk vandaan? Wie heeft dit gemaakt? Al van bij het ontstaan van de mensheid tot op onze dagen luidt het haast unanieme antwoord van de mensen: God. Alleen een almachtig wezen heeft dit wonderwerk kunnen doen ontstaan.

Volgens een wetenschappelijke theorie die erg in trek is sinds 1930 zou ons heelal het gevolg zijn van de grote explosie (Big Bang, oerknal) van een primitief atoom zo’n 15 miljard jaar geleden. Deze theorie stemt vrij goed overeen met de idee van de schepping.

 

7. Toch spreken wetenschappers van toestanden voorafgaand aan de Big Bang en zelfs van een heelal dat zichzelf geschapen heeft.

Voor wat betreft de wetenschappelijke theorieën over het ontstaan van het heelal, de mogelijke toestanden van de materie voor de Big Bang of de hypothesen over het bestaan van een oneindig aantal universums, is het woord uitsluitend aan de wetenschap.

Het is een andere zaak als men spreekt over een heelal dat zichzelf geschapen heeft. Ons gezond verstand en de filosofie zeggen ons dat een schepping zonder schepper in tegenspraak is met de rede. Indien op een bepaald ogenblik er niets was, zelfs geen God, dan zou er nooit iets geweest zijn. Ex nihilo nihil fit: van niets komt niets, leert een oud filosofisch gezegde ons. Het is overduidelijk: al wat ontstaat moet zijn oorsprong hebben in iets dat het doet ontstaan, zegde Thomas van Aquino. Alleen een eeuwige en almachtige God kan scheppen, kan het wezen doen verschijnen uit het niets, het grote raderwerk van het heelal in gang zetten zoals wij het kennen.

 

8. Kan men niet denken dat het heelal eeuwig is?

Men kan niet bewijzen dat het heelal eeuwig is of niet. Op dit punt geeft de filosofie geen definitief antwoord. Maar deze vraag is in ieder geval bijkomstig. De echte vraag is te weten of het heelal noodzakelijk of contingent is. Om noodzakelijk te zijn zou het heelal op zichzelf zijn reden van bestaan moeten hebben. Maar het heelal is produceerbaar en vergankelijk. Het had kunnen niet bestaan. Dat wil zeggen dat het niet op zichzelf zijn reden van bestaan heeft. En dus bestaat het in feite omdat het gemaakt is. En als het gemaakt is moet er aan het begin van de reeks oorzaken die aan zijn oorsprong voorafgaan noodzakelijk een wezen zijn zonder wie het heelal niet zou bestaan. Dit noodzakelijk wezen is per definitie God.

 

9. Dit argument heeft zijn sterke punten maar blijft zeer abstract. Zijn er geen andere redenen om het bestaan van God aan te tonen vertrekkend van het heelal?

Er is minstens een tweede reden die gemakkelijker te vatten is. Wij zien dat in de natuur, in het heelal een intrinsieke orde, een regelmaat, een duidelijkheid heerst die ons verstand waarneemt (terloops: waarom is ons verstand in samenklank met de niet rationele natuur?) en in wetten formuleert die de natuurwetenschappen uitmaken: fysica, chemie, biologie, enz.

 

Hoe verklaren wij dat een materiële, niet rationele natuur zich altijd op wetmatige manier gedraagt? Hoe kan een niet intelligent, niet voorbedacht proces aanleiding geven tot een rationele orde? Hoe kan een evolutie geleid door toeval, vertrekkend van de oorspronkelijke chaos en de Big Bang, aanleiding geven tot een wereld die zo goed geordend is als de onze? Met andere woorden: moet in het ontwikkelingsproces van het heelal de rationaliteit vooraf bestaan of kan zij het resultaat zijn van automatische blinde krachten?

 

In de Bijbel lezen we: “In het begin was het Woord” (Joh 1, 1), het Intellect. “Door de rationaliteit van de schepping, kijkt God zelf naar ons” (J. Ratzinger, In het begin schiep God de hemel en de aarde). Daarentegen stelt de zin “In het begin was de materie” ons voor een raadsel: hoe zou de materie, die per definitie niet intelligent is, de oorsprong van het wonder van het heelal zoals wij het kennen kunnen verklaren?

 

10. Maar men zou kunnen zeggen dat het heelal geëvolueerd is dank zij wetten ingebakken in de materie?

Natuurlijk. Maar dan stellen zich volgende vragen: waarom bestaan deze wetten? Wie heeft hen in de materie ingeschreven? De wetenschap is niet in staat deze vragen te beantwoorden. Het gaat om filosofische vragen. En de filosofie vindt geen ander antwoord dan dat gegeven op de vorige vraag.

 

Men zou ook kunnen zeggen dat het hele grote ontwikkelingsproces, van de oorsprong tot op onze dagen, geprogrammeerd is zoals een groot deel van de wetenschappelijke wereld beweert. Goed, maar wie is de “ingenieur”, de “ontwerper” van dit programma?

 

11. En hoe verklaren we de oorsprong van het leven?

Het gaat hier om een strikt wetenschappelijke vraag, die in tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, geen bijzondere problemen stelt op filosofisch of op religieus vlak. Indien de wetenschap ooit zou bewijzen, wat men in de Middeleeuwen geloofde en wat velen vandaag denken, dat het leven op spontane wijze is ontstaan, zonder goddelijke tussenkomst, dan zou dat geen enkele moeilijkheid opleveren op het vlak van het geloof.

 

Op dit moment zijn vele wetenschappers onzeker over deze kwestie omdat zij vaststellen dat het bestaan van leven op onze planeet het gevolg is van een buitengewone samenloop van omstandigheden. In de eerste plaats moeten een hele reeks van constanten samenkomen opdat ons heelal in evenwicht zou zijn en complexe levensvormen zou kunnen bevatten. Deze constanten moeten zo’n precieze waarden hebben dat zelfs een minieme variatie de evolutie van ons heelal volledig zou veranderd hebben. Ons heelal zou waarschijnlijk ofwel een snelle ondergang in een zwart gat ofwel een snelle eeuwige uitbreiding — omdat ze niet compact genoeg was voor de vorming van sterren en planeten — gekend hebben. De fysische constante die de zwaartekracht regelt heeft bijvoorbeeld de exacte waarde die de vorming van een complex heelal dat geschikt is voor leven toelaat. De aarde is bovendien een paradijs voor het leven dankzij de samenstelling van haar atmosfeer, dankzij de aanwezigheid van een ozonlaag, dankzij de helling van de aardas, enz.

 

Kortom, het bestaan van superieure levensvormen op aarde is het gevolg van het samenvallen van talrijke factoren die uiteindelijk terug verwijzen naar het primitief heelal. Dat noemt men het “antropisch beginsel”, om aan te duiden dat het heelal bedacht schijnt te zijn om menselijk leven te ontvangen. Hoogst onwaarschijnlijk toeval of goddelijke voorzienigheid?

 

12. Kan men zeggen dat de mens het resultaat is van de evolutie van lagere levensvormen?

Dat is alleszins wat veel wetenschappers beweren sinds Darwin. Wat dat betreft leert het christelijk geloof dat elke mens een onstoffelijke en onsterfelijke ziel bezit, en dat hij rechtstreeks door God naar zijn beeld en gelijkenis geschapen is (vgl. Gen 1, 26); men kan zich moeilijk voorstellen dat het geweten een product van de materie zou zijn.

Op de vraag of het menselijk lichaam ook rechtstreeks door God geschapen is of het resultaat is van de evolutie van het lichaam van diersoorten laat de Kerk het woord aan de wetenschap.

 

13. Hoe kan men de schepping van de mens door God verzoenen met al het kwaad in de wereld?

Juist omdat God ons naar zijn beeld en gelijkenis geschapen heeft zijn wij vrij. Goed of slecht gebruik van deze vrijheid brengt zoveel goed en kwaad in de wereld. Men zou kunnen zeggen dat zolang de geschiedenis duurt God zijn almacht beteugelt om ons vrij spel te laten.

 

Overigens laat onze honger naar gerechtigheid ons vermoeden dat de onrechtvaardigheid niet het laatste woord zal krijgen in de geschiedenis. Er moet een God zijn die gerechtigheid brengt op het einde der tijden. Dat laatste oordeel zou ook de ongerechtigheden uit het verleden, van heel de menselijke geschiedenis, moeten herstellen en vereist dus de opstanding van de doden. Uiteraard wil dit soort beweringen niet het samen bestaan van een almachtige, goede God met het “mysterie van de ongerechtigheid” verklaren, maar ze proberen een zekere zin te geven aan het bestaan van het kwaad. Zonder God zou het kwaad ons leven ondraaglijk maken.

 

14. Maar wat met het lijden dat niet uit de menselijke vrijheid voortkomt: natuurrampen, ziektes, enz?

In de Bijbel lezen we dat de schepping bevrijd moet worden van de slavernij van de vergankelijkheid op dezelfde wijze waarop wij de verlossing van ons lichaam verwachten (vgl. Rom 8, 18-23). God heeft de wereld niet gewild in zijn huidige staat. De fysische kwalen die wij ondergaan moeten een andere oorzaak hebben: in onze erfzonde, in de val van de engelen. Maar we moeten toegeven dat wij geen definitief antwoord kunnen vinden op dit mysterie van het kwaad.

 

De christenen geloven nochtans dat het heelal deze “nieuwe hemel en deze nieuwe aarde” zal weervinden (Apok 21, 1) in de wereld die Jezus heeft ingeluid door zijn verrijzenis.

 

15. Tenslotte blijft het bestaan van God steeds gehuld in een aureool van mysterie.

De redenen om in God te geloven wegen door. Het lijkt moeilijker atheïst te zijn dan in God te geloven. Atheïsme veronderstelt (ook hier gaat het om een vorm van geloven) dat de materie zichzelf geschapen en georganiseerd heeft, en dat zij daarna de oorsprong was van het leven en van het geweten. Men kan ook een agnostische houding aannemen en beweren dat men rationeel niet kan weten of God bestaat of niet. Dat kan intelligent lijken op het eerste zicht, maar is onmogelijk op praktisch vlak. Ons dagelijks bestaan vereist handelen en zeer vaak zullen fundamentele keuzes anders zijn voor iemand die in God gelooft of voor iemand die in de materie gelooft, zonder ruimte te laten voor een agnostische keuze. De ervaring leert dat agnostici meestal handelen alsof God niet bestaat.

 

De redenen om in God te geloven dringen zich niet onherroepelijk op aan ons verstand: “er is genoeg licht voor hen die willen zien, en genoeg duisternis voor hen die anders ingesteld zijn” (Pascal). Het christendom bestaat niet uit het zoeken van een God die in mysterie gehuld is, maar in het aanvaarden van een God die zich in de nederige staat van ons vlees geopenbaard heeft. Men moet nederig van geest zijn om de nederigheid van God te aanvaarden. Het geloof is een gave die men moet vragen.

 

16. Moeten wij besluiten dat er geen doorslaggevend argument is om het bestaan van God aan te tonen?

Men moet niet beweren een doorslaggevend argument te vinden om het bestaan van God te bewijzen. Volgens Newman kan men zich beter baseren op een bundel aanwijzingen en waarschijnlijkheden, zelfs als die er niet in slagen te voldoen aan de eisen voor een wetenschappelijke argumentatie. Want de zekerheid is geen indruk die mijn geest passief van buitenaf ontvangt, als het ware gedwongen door de argumenten, maar een actieve erkenning van de waarheid van een stelling. Wie redeneert moet zijn eigen synthese van argumenten maken, die tezamen een persoonlijke overtuiging vormen. Ieder moet onderzoeken met heel zijn hart en met nederigheid.

 

17. Hoe hebben de eerste christenen dan de heidense wereld bekeerd?

Het staat vast dat de eerste christenen een apologetica hebben ontwikkeld, te weten een rationele verdediging van de vooronderstellingen van het geloof. De christenen van alle tijden, ook die van nu, moeten hetzelfde doen. Zoals in de eerste eeuwen zal deze apologetica niet enkel filosofische argumenten zoeken die naar een almachtige God leiden, maar ook naar een God die Liefde is, kracht van een scheppende Liefde. (vgl. J. Ratzinger, Christelijk geloof gisteren en vandaag).

 

De overtuigingskracht van de eerste christenen situeert zich in diezelfde lijn: hun krachtig geloof tot de marteldood toe en hun broederlijke liefde. “Zie hoe ze elkaar liefhebben”, zegden de heidenen. Onze tijdgenoten moeten in de christenen van vandaag datzelfde geloof en diezelfde liefde zien opdat de boodschap van het christendom de wereld zou blijven verrijken.

 

Emmanuel Cabello is priester, doctor in Opvoedingswetenschappen en in Theologie. Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Helene Luyten.