Op 14 mei jongstleden gaf kardinaal Robert Sarah een conferentie waarvan we hier het tweede deel publiceren (voor het eerste deel zie hier). De Prefect van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramenten was uitgenodigd door het Franse instituut Centre Saint Louis om te spreken over zijn laatste boek “Le soir approche et déjà le jour baisse” (Fayard, Paris 2019), geschreven samen met Nicolas Diat. Maar hij gaf er de voorkeur aan de nota’s te becommentariëren die Benedictus XVI in april opstelde met het oog op de Top van de voorzitters van de bisschoppenconferenties over seksueel misbruik, bijeengeroepen te Rome door paus Franciscus in februari laatstleden.
De crisis van het priesterschap
Na zijn uitgangspunt [de uiteindelijke reden voor het misbruik is de afwezigheid van God] gesteld te hebben, toont de emeritus paus er de consequenties van. Ik was zelf heel erg getroffen door het feit dat voor hem het eerste gevolg zichtbaar is in de “kwestie van het priesterlijk leven”(II, 1) en in de opleiding van seminaristen. Hij bevestigt zo een van de fundamentele beschouwingen in mijn laatste boek.
Benedictus XVI schrijft: “In de context van de ontmoeting van de voorzitters van de bisschoppenconferenties van de hele wereld met paus Franciscus is de kwestie van het priesterlijk leven en die van de seminaries van primordiaal belang.” Hij wijst hier op het onmiddellijk gevolg van het vergeten van God: de crisis van het priesterschap. Men mag ervan uitgaan dat priesters het eerst getroffen zijn door de geloofscrisis en dat zij het christelijk volk met zich meegesleurd hebben. De crisis van het seksueel misbruik is de duidelijke en bijzonder weerzinwekkende spits van een diepgaande crisis van het priesterschap.
Waarin bestaat deze crisis? Wij hernemen hier de woorden van de emeritus paus. Al een hele tijd heeft men de verspreiding van een “priesterlijk leven” kunnen zien dat niet meer “bepaald wordt door het geloof”. Welnu als er één leven is dat volledig en absoluut bepaald moet worden door het geloof, dan is dat wel het leven van een priester. Het is en moet zijn een gewijd leven, dat wil zeggen gegeven, voorbehouden en opgedragen aan God alleen en totaal ondergedompeld in God. Maar heel vaak zagen we priesters die leefden alsof God niet bestond.
Benedictus XVI herneemt hier de woorden van de theoloog Balthasar: “Maak van God geen vooronderstelling” (III, 1). Dat wil zeggen: maak van Hem geen abstract begrip. In tegendeel, met de woorden van paus Benedictus: “Bovenal moeten wij leren God te erkennen als fundament van ons leven, in plaats van Hem aan de kant te zetten als een woord zonder uitwerking” (III, 1).
De sfeer in de seminaries
Hij vervolgt “het thema God lijkt zo irreëel, zover verwijderd van de dingen die ons bezighouden”. In feite beschrijft Benedictus XVI met deze woorden een geseculariseerde, profane levensstijl van priesters. Een leven waar God naar de achtergrond verdwijnt. Hij geeft er voorbeelden van. Men wilde dat de eerste bekommernis van de bisschoppen niet langer God zelf is maar “een houding radicaal open naar de wereld” (II, 1), zegt hij. Men heeft de seminaries omgevormd om er geseculariseerde plaatsen van te maken waar het klimaat “geen ondersteuning kon zijn voor de priesterroeping”, zegt Benedictus XVI. Het leven van gebed en aanbidding werd er verwaarloosd, de zin van de toewijding aan God werd er vergeten. De emeritus paus noemt de symptomen van deze nalatigheid: het opgaan in de lekenwereld die het lawaai binnenbrengt en ontkent dat elke priester door zijn priesterschap een man los van de wereld is, voorbehouden aan God (II, 1). Hij verwijst ook naar de vorming van homoseksuele clubs in de seminaries. Dat feit is niet zozeer de oorzaak, maar het teken van een vergeten van God dat reeds wijd verbreid is. Immers, seminaristen die openlijk in tegenspraak leven met de natuurlijke en geopenbaarde moraal tonen dat ze niet voor God leven, dat ze God niet toebehoren, dat ze God niet zoeken. Misschien zoeken ze een beroep, misschien appreciëren ze de sociale aspecten van het ambt. Maar ze zijn het wezenlijke vergeten: een priester is een man van God, een man voor God.
Het ergste is misschien dat diegenen die verantwoordelijk waren voor hun vorming niets gezegd hebben, of zelfs bewust de horizontale en mondaine opvatting van het priesterschap aangemoedigd hebben. Alsof de bisschoppen en de verantwoordelijken van de seminaries zelf ook verzaakt hadden aan God als middelpunt. Alsof zij ook het geloof naar de achtergrond verwezen hadden, en het aldus zonder uitwerking maakten. Alsof zij ook de vervulling van een leven voor God en overeenkomstig God vervangen hadden door het dogma van de openheid voor de wereld, van het relativisme en het subjectivisme. Men is getroffen als men ziet dat de objectiviteit van God als het ware overschaduwd wordt door een soort religie van de menselijke subjectiviteit. Paus Franciscus spreekt terecht van zelfreferentialiteit. Ik denk dat de ergste vorm van zelfreferentialiteit die is die de referentie met God, zijn objectiviteit ontkent om enkel de referentie naar de mens en zijn subjectiviteit te bewaren.
Het vloeibaar atheïsme
Hoe in zulk een klimaat een authentiek priesterlijk leven leiden? Hoe grenzen stellen aan de bekoring van almacht? Een mens die enkel zichzelf als referentie heeft, die niet voor God leeft maar voor zichzelf, niet overeenkomstig God maar naar zijn eigen verlangens, zal uiteindelijk terechtkomen in de logica van machtsmisbruik en van seksueel misbruik. Wie zal zijn verlangens, zelfs de meest perverse, afremmen, indien enkel zijn subjectiviteit telt? Het vergeten van God zet de deur wijd open voor elk soort misbruik. Wij hadden het al waargenomen in de maatschappij. Maar het vergeten van God is binnengeslopen tot in de Kerk en zelfs bij de priesters. Onvermijdelijk hebben het machtsmisbruik en het seksueel misbruik zich verspreid onder de priesters. Er zijn ongelukkig genoeg priesters die praktisch niet geloven, niet of slechts weinig bidden, de sacramenten niet meer beleven als een vitale dimensie van hun priesterschap. Ze zijn lauw geworden en bijna atheïstisch.
Het praktisch atheïsme effent de weg voor de psychologie van de misbruikers. De Kerk heeft zich sinds geruime tijd laten overmeesteren door dit vloeiend atheïsme. Zij moet zich niet verwonderen bij het ontdekken van misbruikers en ontaarden in haar midden. Als God niet bestaat is alles toegelaten! Als God concreet niet bestaat is alles mogelijk!
De rol van het recht in de Kerk
Wat dat betreft zou ik de mooie beschouwing van paus Benedictus XVI over het canoniek recht in het algemeen en het strafrecht in het bijzonder willen onderstrepen.
Het canoniek recht is immers fundamenteel een structuur die tot doel heeft de objectiviteit van onze relatie met God te beschermen. Benedictus XVI benadrukt: het recht moet “het geloof beschermen dat ook een legaal goed is” (II, 2). Het geloof is ons eerste gemeenschappelijk goed. Door het geloof worden wij kinderen van de Kerk. Het is een objectief goed, en de eerste plicht van de gezagsdragers is het te beschermen. De emeritus paus merkt op “in het algemeen bewustzijn dat men heeft van de wet, schijnt het Geloof niet meer beschouwd te worden als een goed dat beschermd moet worden. Het gaat hier — zo onderlijnt hij — om een alarmerende situatie waarmee door de herders van de Kerk ernstig rekening moet gehouden worden” (II, 2). De bisschoppen hebben de taak en de verplichting om de katholieke geloofsschat, de leer en de morele lering die de Kerk steeds trouw heeft onderricht, te verdedigen.
Dat is een belangrijk punt. De crisis van het seksueel misbruik heeft een crisis van de objectiviteit van het geloof aan het licht gebracht die zich ook openbaart op het domein van het gezag van de Kerk. Immers, zoals de herders weigeren de geestelijken die doctrines in tegenstelling met de objectiviteit van het geloof verkondigen te straffen, zo weigeren ze ook geestelijken die zich schuldig maken aan praktijken tegen de kuisheid of zelfs seksueel misbruik te straffen. Dat is dezelfde logica. Het gaat om een vertekende uitdrukking van het “garantisme” dat paus Benedictus aldus omschrijft: “enkel de rechten van de beklaagde moeten gevrijwaard worden, zodanig dat in feite iedere veroordeling uitgesloten is” (II, 2).
We herkennen nogmaals dezelfde ideologie. Het subject, zijn subjectieve intenties, de omstandigheden worden de enige realiteit. De objectiviteit van het geloof en van de moraal verdwijnen naar de achtergrond. Zo een idolatrie van het subject sluit in feite iedere boete of straf uit, zowel voor de ketterse theologen als voor de misbruik plegende geestelijken. Door de objectiviteit van de handelingen niet te willen beschouwen, zo merkt Benedictus XVI op, geeft men de “kleinen” en de zwakken prijs aan de grootheidswaan van de beulen. Ja, men heeft, zogezegd uit barmhartigheid, het geloof van de kleinen en zwakken in de steek gelaten. Men heeft hen in de handen van intellectuelen gelaten die genoten van het idee het geloof af te breken door hun verwarde theorieën die men niet heeft willen veroordelen. Op dezelfde manier heeft men de slachtoffers van misbruik in de steek gelaten. Men heeft nagelaten de misbruikers, de beulen van de onschuld en de zuiverheid van kinderen en soms van seminaristen of religieuzen te veroordelen. Dat alles onder het mom van begrip voor de daders, van het afwijzen van de objectiviteit van het geloof en van de moraal. Ik geloof dat veroordelen en een straf opleggen, zowel op het vlak van het geloof als van de moraal, bewijs is van een grote barmhartigheid van de autoriteit.
Het klerikalisme
Benedictus benadrukt dat het seksueel misbruik objectief “een misdaad tegen het Geloof is”. Deze kwalificatie is geen “handigheidje maar een gevolg van het belang van het Geloof voor de Kerk. Het is in werkelijkheid belangrijk te begrijpen dat zulke overtredingen door geestelijken uiteindelijk het Geloof schaden” (II, 2).
Ik geloof dat de attitude van geestelijken die met een gevoel van straffeloosheid hetzij met het geloof, hetzij met de moraal van de gelovigen spelen, het ware klerikalisme is. Ja het klerikalisme is die houding van afwijzen van straffen en boetes in geval van fouten tegen het geloof en de moraal. Het klerikalisme is het afwijzen van de objectiviteit van het geloof en de moraal door de geestelijken. Het klerikalisme dat paus Franciscus ons vraagt uit te roeien bestaat per slot van rekening in dat straffeloos subjectivisme van de geestelijken.
Een Kerk door ons op maat gemaakt
Er rest me nog een ander gevolg van het vergeten van God en van de objectiviteit van het geloof. Indien het geloof ons gedrag niet meer bepaalt, dan is de Kerk voor ons geen goddelijke realiteit als geschenk gegeven, maar een realiteit die we naar onze ideeën en ons programma kunnen opbouwen. Ik was diep geschokt en gekwetst door het onthaal van de tekst van Benedictus XVI door sommigen. Men zegde “deze boodschap is niet hoorbaar”, dit is niet wat de Kerk nodig heeft om weer geloofwaardig te zijn.
(…) De Kerk heeft geen behoefte aan experten in communicatie. Ze is geen NGO in crisis die het nodig heeft zich weer populair te maken! Haar legitimiteit ligt niet in de opiniepeilingen, zij ligt bij God!
Met de woorden van Benedictus XVI, “de crisis die veroorzaakt werd door de talrijke gevallen van misbruik gepleegd door priesters zet ons aan tot het beschouwen van de Kerk als iets ellendigs: iets dat we van nu af weer in handen moeten nemen en herstructureren. Maar een Kerk door ons gefabriceerd kan de hoop niet voortzetten!” De emeritus paus benadrukt dat we, juist omdat we toegegeven hebben aan de bekoring om een Kerk te maken naar ons beeld en omdat we God aan de kant gezet hebben, nu een vermenigvuldiging van gevallen van misbruik zien. Laat ons niet terug in dezelfde val lopen! De misbruiken getuigen van een Kerk die de mensen in handen hebben willen nemen! Ik ben dus diep bedroefd wanneer ik van de hand van een theologe lees dat de Kerk zich schuldig gemaakt heeft aan een “collectieve zonde”, of dat de Kerk bijdraagt aan een “structuur van zonde”. Dezelfde zuster dominicanes roept op tot het weer ter discussie stellen van “het begrip waarheid” eigen aan de katholieke Kerk. Volgens haar zou de Kerk moeten afstand doen van iedere aanspraak op expertise of voortreffelijkheid op het gebied van heiligheid, waarheid en moraal”.
Zo een benadering kan enkel tot het zuiverste subjectivisme leiden. Zij brengt ons dus terug naar de oorzaak zelf die de crisis heeft veroorzaakt. Want als er geen waarheid en moraal meer onderricht wordt, wie zal dan kunnen beweren dat er dingen zijn die men nooit mag doen? Eens te meer, indien God niet bestaat, indien de waarheid niet algemeen erkend wordt, dan is alles toegelaten!
De eerbied voor het eucharistisch lichaam van de Heer
Welke weg stelt Benedictus XVI ons dan voor? Een eenvoudige weg. Indien de oorzaak van de crisis het vergeten van God is, laat ons dan God weer in het centrum zetten! Laat ons in het centrum van de Kerk en van onze liturgie het primaatschap van God, de tegenwoordigheid van God, zijn objectieve en reële aanwezigheid plaatsen. Als prefect van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst was ik bijzonder getroffen door een opmerking van Benedictus XVI. Hij bevestigt dat “tijdens gesprekken met slachtoffers van pedofilie, hij tot een steeds scherper bewustzijn was gekomen van de noodzaak van een hernieuwd geloof in de tegenwoordigheid van Jezus in het heilig sacrament” en van een vieren van de eucharistie vernieuwd door meer eerbied. (III, 2).
(…) ik wil hier benadrukken dat het daar niet om de conclusie van een theologisch expert gaat, maar om het wijze woord van een herder die zich heeft laten treffen door de verhalen van de slachtoffers van pedofilie. Benedictus XVI heeft met zijn diepe fijngevoeligheid begrepen dat de eerbied voor het eucharistisch lichaam van de Heer een voorwaarde is voor de eerbied voor het zuiver onschuldig lichaam van kinderen.
“De eucharistie werd gedevalueerd” bevestigt hij. Er is een manier van behandelen van het heilig sacrament opgekomen die “de grootheid van het mysterie vernietigt”. Met de emeritus paus ben ik er diep van overtuigd dat als wij het eucharistisch lichaam van onze God niet aanbidden, als wij het niet behandelen met een vreugdevolle vrees en vol ontzag, onder ons de bekoring zal ontstaan het lichaam van kinderen te schenden.
Ik onderstreep het besluit van Benedictus XVI, “wanneer wij denken aan de actie die voor alles nodig zou zijn, wordt het evident dat wij geen nieuwe Kerk die we zelf uitgevonden hebben nodig hebben. Integendeel, eerst en vooral is een hernieuwd geloof in de tegenwoordigheid van Jezus Christus nodig die ons gegeven is in het heilig sacrament” (III, 2).
(…) om te besluiten zeg ik opnieuw met paus Benedictus: ja de Kerk is vol zondaars. Maar ze is niet in crisis, wij zijn het die in crisis zijn. De duivel wil ons aan het twijfelen brengen. Hij wil ons doen geloven dat God zijn Kerk in de steek laat. Neen, ze is nog altijd “het veld van God. Er is niet alleen het onkruid maar ook de oogst van God. Deze twee aspecten met aandrang verkondigen is geen valse apologetiek: het is een noodzakelijke dienst aan de waarheid”, zegt Benedictus XVI. Hij bewijst het, zijn biddende en onderrichtende aanwezigheid in ons midden, in het hart van de Kerk, te Rome, bewijst het ons. Ja er zijn onder ons mooie goddelijke oogsten.
Bedankt, dierbare paus Benedictus, om volgens uw devies een medewerker van de waarheid, een dienaar van de waarheid te zijn. Uw woord troost ons en stelt ons gerust. U bent een getuige, een “martelaar” van de waarheid. Bedankt.
Deze conferentie werd gegeven in Rome in het Centre Saint-Louis, op 14 mei 2019 onder de titel “Licht in de nacht. Naar de kern van de crisis van misbruik op minderjarigen, de visie van Benedictus XVI op de Kerk”. De tussentitels zijn van de redactie. Bron: http://magister.blogautore.espresso.repubblica.it/2019/05/14/lumiere-dans-la-nuit/?refresh_ce. Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Helene en Jos Van Dyck. Voor het eerste deel, zie hier.