Dikwijls worden conservatieve en progressieve stroming, traditie en moderniteit aan elkaar tegengesteld. Fabrice Hadjadj legt ons uit dat men niet echt “modern” kan zijn tenzij door de traditie te aanvaarden.
De moderniteit van de tijd van Péguy had nog humanistische ambities. Welnu, dat alles is voorbij. De eeuw die tussen de tijd van Péguy en onze tijd verliep heeft de voorwaarden voor een volledige uitstap uit het humanisme teweeggebracht. Het nieuwe is onze bewustwording, niet meer van de individuele, maar van de collectieve eindigheid van het menselijk ras. De 20ste eeuw met Kolyma, Auschwitz en Hiroshima (ik gebruik de eigennamen omdat soortnamen hier niet volstaan om deze gebeurtenissen aan te duiden), de 20ste eeuw was tegelijkertijd de tijd van de apotheose en van de dood van de progressieve ideologieën. Waarom? Omdat de progressieve stroming aan de macht was en, in plaats van een rechtvaardigere maatschappij te bouwen, heeft ze totalitarisme teweeggebracht. Dus, zoals Rimbaud het zegt in “Une saison en enfer”: “Waarom een moderne wereld, wanneer er zo’n vergiftigingen uitgevonden worden!”. Als je bovenop dit rampzalige nog het darwinisme zet, dat ons uitlegt dat de mensheid maar een knutselwerk is ingevolge het toeval en de onderlinge strijd, wordt het moeilijk geloof te hebben in de toekomst, in de geschiedenis en in het nageslacht.
Daarom staan wij voor een crisis van de moderniteit en zijn wij op weg naar het post-humane. (…)
Volgens Guardini bestond de moderniteit er essentieel in dat zij bepaalde realiteiten die door het christendom waren naar voren gebracht, heeft overgenomen om ze tegen het christendom zelf te keren. Vanuit de openbaring van de waardigheid van de persoon fabriceert men het individualisme. Vanuit de waarheid van de vrije wil fabriceert men het liberalisme. Vanuit de vereiste van sociale rechtvaardigheid fabriceert men het socialisme, enz. De moderniteit ziet een of andere evangelische bloem, plukt ze en plaatst ze in een vaas. De bloem wordt op de voorgrond gezet, ze lijkt nog meer te schitteren. Het isolement geeft haar een bijzondere glans, een ruikerextase, en men begint te denken dat de bloem niets te maken heeft gehad met haar wortels. In feite veroordeelt men haar tot het bederf.
De vergetelheid kan dus enige tijd werken — zolang als de progressieve stroming erin slaagt te verhelen dat het zelf niets anders is dan een namaak van de theologale hoop. Maar wat zien wij nu? Ik zei het u reeds: de ineenstorting van de progressieve stromingen, de daaraan tegengestelde mode van een veralgemeend catastrofisme, ten slotte de radicale crisis van de moderniteit… Het moest zover komen, want al deze begrippen die zowel van hun wortels als van hun zonnelicht afgesneden zijn, konden niets anders dan stilaan de vitaliteit van hun sap verliezen. Paradoxaal kan de moderniteit thans niet gered worden tenzij door een beroep op de traditie, meer in het bijzonder op de joodse en op de christelijke traditie.
De wereldse verwachtingen zijn dood. Daarvan uitgaand is het onmogelijk te geloven in een oplossing voor het menselijke. Maar de theologale hoop kan niet sterven. Zij hangt niet af van de toekomst. Zij hangt af van het eeuwige. Ik herhaal het altijd: wanneer men mij zou zeggen dat het einde van de wereld voor volgend jaar is, zou mij dit niet beletten mijn vrouw lief te hebben, met haar een nieuw kind te hebben, aan mijn overige vijf kinderen de poëzie van Dante te doen ontdekken… omdat ik weet dat dit leven er niet is om een nageslacht te hebben, maar opdat iedereen het eeuwig leven zou hebben.
Het modernisme, d.w.z. de moderniteit die beweert haar eigen grondvest te zijn, kan dus enkel de moderniteit vernietigen. Zij wordt thans weggeveegd door het post-humane. (…)
De traditie is niet zo tegengesteld aan de moderniteit als men zich verbeeldt. Want de traditie is geen conservatisme noch een blind staren naar het historisch verleden. Wat ertoe strekte de hele traditie te vernietigen, was juist de historische kennis om haarzelf. Deze vermeerdert de informatie over het verleden, maar om die in een uitstalraam te zetten. Niets is meer tegengesteld aan de traditie als het folklore-museum. De traditie immers bestaat niet in een eenvoudig doorgeven van kennis: zij bestaat in het doorgeven van een kunst om goed te leven. Ik kan met grote preciesheid alles weten wat Jezus heeft gedaan, en zelfs de Bijbel van buiten kennen; ik kan de conservator zijn van een groot museum van het christendom. Maar deze museumverhouding is geen traditieverhouding: cultuur en cultus zijn niet hetzelfde. De geleerde kent zeer goed de traditie, maar hij is niet in de traditie. Het oud vrouwtje dat tot Jezus bidt isin de traditie, zelfs wanneer zij veel minder weet over de traditie als de geleerde. In de bekoring van Jezus in de woestijn weet Satan zeer goed uit het hoofd het Deuteronomium aan te halen, hij is wellicht een expert in historisch-kritische exegese: hij is in de geleerdheid om te vermijden in de levende traditie te stappen.
Ten andere, de traditie is geen conservatisme. Een goed voorbeeld daarvan wordt ons gegeven door het motu propriovan Johannes Paulus II Ecclesia Dei afflicta. Deze tekst stelt het schisma vast dat door Mgr. Marcel Lefebvre en door wie men “integristen” of “traditionalisten “ noemt, werd veroorzaakt. Wat is het beginsel van dit schisma? Niet de liefde voor de traditie, zegt Johannes Paulus II, maar de liefde voor het conservatisme, d.w.z. een behoud dat absoluut alles onaangeroerd laat, en dat dus mineraliseert i.p.v. het in leven te houden. Je weet het goed: als je van een levend wezen alles wil bewaren, kan je het niet meer in leven houden, want je moet het doen verstenen: “Aan de wortel van deze schismatieke daad vindt men een onvolledig en contradictoir begrip van de Traditie. Onvolledig, want het houdt onvoldoende rekening met de levende aard van de Traditie die, zoals het Tweede Vaticaans Concilie het duidelijk geleerd heeft, voortgaat in de Kerk onder de bijstand van de Heilige Geest.” Het traditionalisme gaat in tegen de Traditie, want het doodt het levend organisme om een aanhanger te worden van het fossiel.
De ware Traditie bestaat er niet in alles te behouden wat gisteren werd gedaan, maar ervan het essentiële door te geven. En om dit door te geven moet men de tekenen des tijds kunnen erkennen, en zich dus aanpassen aan bepaalde nieuwe omstandigheden die het doorgeven bepalen. Josef Pieper schreef met klem: “Een authentiek bewustzijn van de traditie maakt ons vrij en onafhankelijk tegenover hen die beweren er de ‛bewakers’ van te zijn. Het kan gebeuren dat deze roemruchte ‛behouders van de traditie’— omdat zij zich houden aan historische vormelijkheden —, het ware en noodzakelijke doorgeven (dat maar kan gebeuren via wijzigende historische vormen) dwarsbomen “.
De ware traditie is een levende relatie met het mysterie, zoals deze relatie ontvangen en doorgegeven wordt, zoals het woord en het leven, via het woord en het leven, sedert de oorsprong. De Traditie is dus meer dan kritiek, want zij is verhouding tot wat aan de kritiek ontsnapt, tot wat ons te boven gaat, tot wat ons meer vragen stelt dan dat wij vragen stellen, tot wat ons meer roept dan dat wij het beantwoorden. Zij is ook daarin moderner dan de moderniteit: zij is altijd voorop, in de mate dat ze steunt op de hoop; zij heeft geen betrekking op de nabije toekomst, maar op de eeuwigheid en dus op wat voorkomt zelfs na het einde der tijden. Zij is daarin jonger dan de moderniteit, omdat de traditie veronderstelt dat ook de vaders eerst zonen zijn en dus kinderen: zij hebben niet het initiatief van het woord gehad, zij hebben het leven niet uitgevonden, zij hebben het zelf eerst ontvangen. Er is maar een Oedipuscomplex buiten de traditie. Er is geen botsing van de Titanen dan buiten de traditie. Binnen de traditie moet de zoon de vader niet doden, want hij ontdekt dat zijn vader zelf een zoon is, en dat alle zuivere originaliteit, ieder echt genie altijd in een band van afstamming staat. Omdat kind zijn van de Eeuwige oneindig veel grootser is dan een tijdje vader te zijn.
Zoals ook Josef Pieper het schrijft omtrent de hoop: “De jeugd van de mens die verzucht naar de eeuwigheid is van nature onverwoestbaar. Zij komt niet in de greep van de veroudering noch van de teleurstelling.”
Fabrice Hadjadj is een Franse filosoof en schrijver, geboren uit Joodse ouders, afkomstig uit Tunesië. Tijdens zijn jeugd was hij een verdediger van het atheïsme en een anarchist. In 1998 heeft hij zich bekeerd tot het katholicisme. Deze tekst is een uittreksel van een artikel dat verscheen in de “Osservatore Romano”, Franse uitgave, van 10 maart 2011. Hij werd vertaald door Walter Van Goethem.