Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

De heilige Damiaan van Molokai

11 december 2009

Hier publiceren wij de homilie van kardinaal Danneels n.a.v. de dankviering voor de heiligverklaring van Pater Damiaan , op 18 oktober 2009, in de Nationale Heilig Hartbasiliek, te Koekelberg. 

 

 

Pater Damiaan is heilig verklaard. Wat hij altijd geweest is, heeft de Kerk nu plechtig verklaard en ze heeft hem als navolgenswaardig voorbeeld aan de hele wereld voorgesteld. Hij die al als een held stond ingeschreven in het boek van de heldhaftige mensen, staat nu ook in het boek van al Gods lieve heiligen. God zij dank gezegd voor onze nieuwe heilige, want het zijn niet de mensen die een heilige maken: het is Gods werk. Het is genade.

 

Zoals elke dauwdruppel het uitspansel weerspiegelt op zijn eigen wijze, zo doet ook elke heilige: hij toont een facet van Gods oneindige volmaaktheid. Kijken naar de heiligen is lezen in het prentenboek van Gods eigen kwaliteiten. We kijken dwars door de heiligen heen om God te zien. En om Hem na te volgen. Maar hoe kunnen wij Damiaan navolgen?

 

Ja zeggen op vragen die je niet had verwacht

Damiaans leven stak vol met onverwachte dingen, wendingen en vragen. Zijn oudste broer Pamfiel, bestemd voor de missie op Hawaï, werd ziek. Damiaan zei meteen: ‘Het is mijn beurt. Ik ga.’ Dat had hij nooit kunnen voorzien. En hij ging. En verder: in een preek hoorde Damiaan toevallig zijn bisschop vragen of iemand naar het eiland des doods wilde gaan om te midden van de melaatsen te gaan leven. ‘Voor een tijdje maar’, zei de bisschop. En Damiaan ging. Ook dat had hij nooit kunnen voorzien. En hij is er gebleven. Omdat hij ook zelf melaats werd en niet meer weg kon of mocht. Dat ook had hij nooit voorzien. Damiaan zei ‘ja’ op onvoorziene vragen, want de omstandigheden zijn geen toeval: ze zijn Gods eigen vragen aan ons. In elk leven van ons gebeurt het: dat de omstandigheden die we nooit hadden kunnen voorzien, ons vragen wat we nooit hadden kunnen verwachten of denken. ‘Ja zeggen’, zou Damiaan zeggen, want het is God die spreekt.

 

Niet weglopen

Damiaan kon niet meer weg van Molokai: hij werd zelf melaats. Zonder het te hebben gepland of gewild, werd hij een van hen. Hij had het misschien al voorzien, want al eerder schreef hij: ‘Wij melaatsen’. Hij bleef bij zijn mensen. Genezen kon hij ze niet: er was geen geneesmiddel. Maar wat hij wel kon, was bij hen blijven. Als we niets meer kunnen doen, kunnen we nog altijd één iets wel: aanwezig blijven en beminnen. Wie liefheeft, loopt nooit weg. Blijven – ook aan een ziekbed zonder uitzicht – is wellicht de puurste vorm van beminnen. Damiaan zegt ons vandaag: ‘Loop nooit weg, ook al is er geen hoop.’

 

Geloven. Maar ook doen

Damiaan had het woord van de apostel Jakobus goed gehoord. ‘Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen’ (Jak 1, 22). Geloof daalt af tot op het terrein: het is concreet, vindingrijk en efficiënt. Damiaan doet alles voor zijn mensen: hij verzorgt ze medisch, bouwt een kerk, sticht een fanfare, organiseert een geordende gemeenschap, werkt aan het sociale weefsel en maakt het eiland tot een leefbare plek: sociaal, religieus en cultureel. Misschien heeft hij die zin voor werkdadig geloof wel meegekregen vanuit de grond waaruit hij is gesproten: de Tremelose grond. Want in onze streken is het geloof altijd geïncarneerd geweest in ontelbare werken: sociale werken, scholen, ziekenhuizen, bewegingen. Is het toeval dat ook Cardijn hier bij ons is geboren? Zien, oordelen, handelen. Damiaan zegt ons: ‘Zonder de werken is het geloof dood.’

 

Voor wie gelooft, zijn er geen hopeloze zaken

Damiaan heeft nooit ernstig uitzicht gehad op de vruchten van zijn werk. De hemel zat – om zo te zeggen – dicht boven Molokai. Maar nooit heeft hij gezegd: ‘Er is niets aan te doen. Laat ik elders gaan werken. Hier kan ik zaaien maar er komt nooit een oogst.’ Damiaan dacht: ‘Wie gelooft, die blijft hopen en er zijn geen onmogelijke zaken.’ Dat heeft hij duidelijk gehaald uit zijn christelijk geloof en niet uit een natuurlijke hardnekkigheid en volhardingszin. Hij haalde het van elders. Hij wist het: ‘Bij God is niets onmogelijk.’ Maar inderdaad, alleen bij God. Iedere tijd heeft zijn ongeneeslijke ziekten en zijn onoplosbare problemen. De grens wordt wel steeds verder vooruit geschoven. Maar als één ziekte is overwonnen, staat er al een andere voor de deur te wachten. Elke tijd kent zijn uitgestotenen, zijn afgestotenen en gemarginaliseerden. Ze zijn niet te tellen: alcoholici, drugpatiënten, aidslijders, zwaar depressieven, hopeloze jongeren die kiezen voor de dood, vreemdelingen en vluchtelingen met have noch goed. En nog zovele anderen aan wie we vaak niet denken, maar die door de mazen van het sociale net zijn gevallen. Onder dat net is er altijd weer nood aan de christelijke caritas die een vangnet spant. Voor wie gelooft, is er altijd hoop, want er is de liefde.

 

‘Zeg maar dat je het bij God bent gaan halen’

Christenen van vandaag doen veel voor hun medemensen, maar er is iets waarvan ze bang zijn: het openlijk durven zeggen waar ze hun kracht vandaan halen: uit hun Godsgeloof. Damiaan achterna, moeten we het veel vaker en duidelijker durven zeggen dat we in God geloven, op Hem hopen en van zijn liefde leven. Zonder complexen en zonder arrogantie. We doen veel goed, maar God durven we er bijna niet bij vernoemen. Dat staat immers niet in onze tijd. Hoe bang zijn we vaak om te tonen dat we geloven en dat we bij God onze kracht halen? De liefdesband met de naaste mogen we niet losknippen van de liefdesband met God. Waarom beschaamd zijn om te laten blijken waar we het gaan halen en uit welke bron we drinken? Zijn we wel nederig als we daarover zwijgen? Of eerder verborgen hoogmoedig, want we houden het jaloers of beschaamd voor onszelf.

 

Damiaan had geen schrik om het woord ‘God’ te laten vallen en zijn bron te onthullen. Hij zegt dat hij het allemaal maar kon door God. In een brief schrijft hij het zo: ‘Zonder de constante tegenwoordigheid van onze goddelijke Meester op het altaar in mijn armoedige kapel, had ik nooit kunnen volharden in mijn besluit het lot van de melaatsen op Molokai te delen. Maar door de heilige communie, het dagelijks brood van de priester, voel ik me gelukkig, zeer tevreden en gelaten in deze ietwat bijzondere toestand, waarin de goddelijke voorzienigheid mij heeft willen plaatsen.’ Damiaan was niet bang van bronvermelding. Hij zou ons stilzwijgen over God niet begrijpen.

 

Broeders en zusters, ‘ja’ zeggen op vragen die je nooit had verwacht, erbij blijven en niet weglopen, geloven en werken, nooit zeggen: ‘Er is toch niets meer aan te doen’ en niet zwijgen over waar je het allemaal haalt, God niet doodzwijgen … Dat is Damiaan navolgen. En daarom werd hij heilig verklaard. En ook om tot hem te bidden en om dat te kunnen. Want hij is niet alleen een held om naar op te zien, maar ook een heilige tot wie we kunnen bidden.

 

Kardinaal Danneels is aartsbisschop van Mechelen-Brussel. Deze tekst werd gepubliceerd op www.kerknet.be