In hoofdstuk VIII van de postsynodale apostolische exhortatie Amoris laetitia, stelt paus Franciscus voor om gebrokenheid te begeleiden, te onderscheiden en te integreren. De bisschoppen van België hebben, in een andere context, enkele maanden geleden herinnerd aan het belang van deze gedragslijn (persbericht van 17-3-21).
Van deze drie werkwoorden — begeleiden, onderscheiden, integreren — vormt het tweede als het ware het scharnier van de pastorale aanpak van de Kerk: het begeleiden bevordert het onderscheiden dat op zijn beurt de weg opent naar bekering en volledige integratie in het leven van de Kerk.
“Onderscheiden” is een klassiek begrip. De heilige Johannes Paulus II gebruikt deze term reeds in Familiaris Consortio (nr. 84): “De herders moeten weten dat zij, uit liefde voor de waarheid, verplicht zijn de situaties goed te onderscheiden.” Benedictus XVI wijst bijna letterlijk op dezelfde gedachte in Sacramentum Caritatis (nr. 29).
Wat is het onderscheiden
“Onderscheiden” bestaat in het “blootleggen van de waarheid” over de situatie van een persoon tegenover God, waarheid die alleen God in feite ten volle kent: “want wel ben ik mezelf niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd. De Heer is het, die mij oordeelt.” (1 Kor. 4, 4)
Nochtans, “de Geest van waarheid (…) zal u tot de volle waarheid geleiden” (Joh. 16, 13). De Heilige Geest kent ons beter dan wijzelf en nodigt ons uit onszelf te leren kennen in Hem. Het “onderscheiden” is onze inspanning om te antwoorden op het licht en de kracht die de Geest van waarheid verleent. De plaats bij uitstek voor onderscheiding is het gebed.
Het onderscheiden steunt in de eerste plaats op de omstandigheden die hebben geleid tot de vervreemding van God. Wanneer hij spreekt over gescheiden en hertrouwde personen geeft de heilige Johannes Paulus II volgende voorbeelden: “Er is immers verschil tussen degenen die zich oprecht ingespannen hebben om hun eerste huwelijk te redden, maar op volkomen onrechtvaardige wijze in de steek gelaten zijn, en degenen die door hun eigen zware schuld een kerkrechtelijk geldig huwelijk stuk gemaakt hebben. Tenslotte zijn er degenen die een nieuwe verbintenis zijn aangegaan met het oog op de opvoeding van de kinderen en die soms in geweten overtuigd zijn dat het vorige huwelijk, dat onherstelbaar verbroken is, nooit geldig is geweest.” (Familiaris Consortio 84). Door deze omstandigheden te kennen, kan de zondaar zijn verantwoordelijkheid evalueren en wijzer worden uit de ervaring van het begane kwaad, en kan de priester zijn pastorale aanpak aanpassen.
Onderscheiden is ook beoordelen — typisch in het hoofd van de biechtvader — of er in de ziel van de zondaar een verlangen naar bekering leeft. Dat punt is beslissend: indien dit oprecht verlangen er is — zelfs in de meest elementaire vorm — wordt alles mogelijk. Dan kan een weg van begeleiding en terugkeer naar volledige gemeenschap met de Kerk worden aangevat.
Op de derde plaats is onderscheiden de oorzaken voor de verwijdering van God ontdekken, wat ook bepalend zal zijn voor de weg naar bekering. Amoris Laetitia (nr. 302) wilde expliciet de Catechismus van de Katholieke Kerk in herinnering brengen: “De toerekenbaarheid van en de verantwoordelijkheid voor een daad kunnen verminderd of zelfs opgeheven worden door onwetendheid, onoplettendheid, geweld, vrees, gewoonten, onmatige verlangens en andere fysieke of sociale factoren.” (CKK 1735).
Geestelijke begeleiders zijn zich terdege bewust van deze factoren, die vaak een bepalende rol spelen in de situatie van een ziel. Tegenwoordig is de eerste en belangrijkste factor de onwetendheid van het merendeel van de gelovigen: “Vandaag doet zich op zeer ernstige wijze een ander probleem voor. Er is tegenwoordig een groeiend aantal gedoopte heidenen: ik bedoel daarmee mensen die christen geworden zijn omdat ze het doopsel ontvangen hebben, maar die niet geloven en die het geloof nooit gekend hebben.” (Joseph Ratzinger – Benedictus XVI)
De priester zal het niveau van de vorming van de boeteling moeten beoordelen en hem eventueel aanmoedigen om zijn geweten te vormen en zijn geestelijk leven te voeden, om hem beetje bij beetje te brengen tot het ten volle beleven van de vereisten van het geloof en van de moraal.
Factoren zoals depressie, geweld en vrees kunnen de werking van de wil beïnvloeden: zij kunnen verhinderen dat sommige personen in volle vrijheid handelen. Als bijvoorbeeld iemand aan een depressie lijdt, moet er medische hulp voorzien worden. Of als een vrouw door haar man gewelddadig wordt behandeld of verplicht tot prostitutie, heeft het geen zin haar te confronteren met de voorschriften van de seksuele moraal. Men moet haar eerst helpen uit deze situatie van mishandeling te geraken.
Obsessief of dwangmatig gedrag, verslaving aan alcohol, drugs, spel, pornografie, enz. werken ernstig in op de wil. Deze pathologieën hebben meestal hun oorsprong in het herhalen van aanvankelijk bewuste en vrijwillige handelingen, en dus schuldig. Nochtans eens de verslaving er is moet de herder weten dat de wil ziek is en als zodanig moet behandeld worden, met de hulpmiddelen van de genade maar ook van gespecialiseerde geneeskunde.
In het punt van de Catechismus door paus Franciscus aangehaald, wordt er ook gesproken van “sociale factoren”: veel immorele gedragingen zijn ruim aanvaard in de maatschappij, zozeer dat velen zich geen rekenschap meer geven van het kwaad dat ze inhouden of, indien ze zich ervan bewust zijn, het erg moeilijk vinden er zich aan te onttrekken zonder hun imago in gevaar te brengen, ja zelfs hun professionele, familiale of sociale situatie. Over bepaalde morele kwesties kan men zich vandaag de dag niet uitspreken in de kantlijn van een bepaalde eenheidsgedachte zonder te worden aangeklaagd of aan de kaak gesteld, zelfs vervolgd.
Wat onderscheiden niet is
Onderscheiden bestaat niet uit het oordelen van zijn naaste: “Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt” (Mat. 7, 1). Het gewetensonderzoek is altijd een persoonlijke oefening en geen uitnodiging om het geweten van de gebuur onder de loep te nemen. Zelfs de biechtvader zal ervoor waken zichzelf niet voor Opperste Rechter te houden die de schapen aan zijn rechterhand plaatst en de bokken aan zijn linkerhand (cf. Mat. 25, 33), maar hij zal zich beschouwen als het nederig instrument van de Heilige Geest om de ziel naar de waarheid te leiden. Daarom weigert een priester nooit de absolutie, tenzij een persoon bewust en opzettelijk elke wil om zich aan de wet van God aan te passen uitsluit.
Onderscheiden bestaat ook niet uit het veranderen van de medicatie, maar uit het aanpassen van de dosering. De heilsmiddelen en de morele wet zijn voor iedereen in de Kerk hetzelfde, gisteren, vandaag en morgen. Men kan de morele norm voor een bepaalde persoon niet veranderen met barmhartigheid als voorwendsel. Barmhartigheid zal erin bestaan de persoon te helpen deze norm te leren kennen, te begrijpen en beetje bij beetje in zijn leven te aanvaarden. Dat noemt men de “wet van de geleidelijkheid”, niet te verwarren met “de geleidelijkheid van de wet”: “Gegeven dat er in dezelfde wet geen geleidelijkheid is (cf. Familiaris Consortio 34), zal deze onderscheiding nooit kunnen afzien van de vereisten van waarheid en naastenliefde van het Evangelie die door de Kerk worden voorgehouden.” (Amoris Laetitia 300). Zoals de heilige Johannes Paulus II zegde: de barmhartigheid bestaat niet uit het slechten van de berg maar uit het helpen hem te beklimmen.
Het onderscheiden is ook geen poging om de plaats in te nemen van het geweten van de mensen. In nr. 37 van Amoris Laetitia merkt de paus op: “Wij zijn geroepen om het geweten te vormen, niet om te pretenderen het te vervangen”. Deze opmerking is uiterst belangrijk, want wij zijn diegenen die handelen in ons leven, “wij worden niet geleefd”, afhankelijk van de beslissingen van een derde of van de voorschriften van een morele code. Ieder van ons is verantwoordelijk, bewust en vrij, voor zijn leven, voor het goede en het kwaad dat hij doet. Onze verantwoordelijkheid opnemen voor het kwaad dat we begaan is een teken van onze waardigheid en, tegenover God, het begin van de bekering: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u.” (Luc. 15, 21)
Heel de uitdaging van de opvoeding — en van onze vorming als volwassenen — is een echte vrijheid te smeden, namelijk de bekwaamheid van de persoon om het ware goed te onderscheiden en in praktijk te brengen omdat hij dat wil: “De opperste graad van waardigheid bij de mensen bestaat erin dat ze niet door anderen naar het goede geleid worden, maar door zichzelf.” (Heilige Thomas van Aquino). Deze uitdaging komt dus neer op de goede vorming van het geweten, dat de nabije — onmiddellijke — norm is van het handelen.
Hoe krijgen we deze vorming? Door de opvoeding, gericht op de deugden, door permanente vorming, door ervaring, reflectie, studie en het gebed, het gewetensonderzoek, en — in geval van twijfel of bij een complexe situatie — het raadplegen van een expert of een geestelijke leidsman. Deze vorming smeedt in ons de kardinale deugd van voorzichtigheid, die het oordeel van het geweten vervolmaakt, zoals een soort GPS voor ons handelen.
De tien geboden waren en zullen steeds de basis zijn van het moreel leven: “Eer hemel en aarde vergaan, zal er geen jota of stip van de Wet vergaan” (Mat. 5, 18). Ze zijn de openbaring door God van de wet die in de harten is gegrift, die ons uitnodigt om God en onze naaste te beminnen en die ons wijst op een reeks verboden, dat wil zeggen “de handelingen, die in de morele overlevering van de Kerk ‘in zich slecht’ (intrinsece malum) genoemd worden: Ze zijn altijd en op zichzelf reeds slecht, dat wil zeggen alleen al op grond van hun object” (Veritatis Splendor 80). De Catechismus van de Katholieke Kerk geeft aan welke de zware zonden zijn, met name in de nummers 1852, 1867, 2396.
Dat de moraal verboden meebrengt kan de hedendaagse mentaliteit choqueren, waarvoor de vrijheid lijkt op een verlangen naar almacht, die door niets mag belemmerd worden. Maar ieder zinnig persoon begrijpt dat op de levensweg de rode lichten en de STOP-borden ons behoeden voor gevaar; zonder hen zouden we niet op onze bestemming geraken.
Tenslotte heerst er naar onze mening een groot misverstand in verband met Amoris Laetitia: de moraal wordt niet objectief wanneer ze zich beperkt tot de “uiterlijke feiten” in het leven van de mensen, maar wanneer ze zich inspant om de “waarheid van de subjectiviteit”, de waarheid in het hart, tegenover God bloot te leggen, want “de goede mens brengt het goede voort uit de goede schat van zijn hart; maar de slechte mens brengt uit de slechte schat het slechte voort. Want de mond spreekt, waar het hart vol van is.” (Luc. 6, 45)
Wij kunnen bijvoorbeeld een persoon niet veroordelen op grond van het alleenstaande “uiterlijk feit” dat hij gescheiden-hertrouwd is: het gaat, als men zo mag zeggen, over een “burgerlijke staat”, die niet alles zegt over de morele situatie van de persoon in kwestie. Want het is mogelijk dat deze persoon zich op weg naar bekering bevindt, bezig om alle middelen in te zetten om uit deze situatie te geraken. Omgekeerd, kan een man die in de ogen van allen “een model echtgenoot” lijkt omdat hij al dertig jaar aan de zijde van zijn echtgenote blijft, maar die haar in het geheim bedriegt, zich in een “regelmatige” uiterlijke huwelijkssituatie bevinden, terwijl hij feitelijk in staat van zware zonde leeft. De waarheid over deze twee situaties is niet wat we met onze ogen waarnemen, maar wat God ziet en de persoon doet onderscheiden in zijn hart, met de eventuele hulp van de priester.
Stefaan Seminckx is priester. Doctor in de Geneeskunde en Theologie. Aanbevolen lectuur: José Granados, Stephan Martin Kampowski, Juan José Perez-Soba, Begeleiden, onderscheiden, integreren. Handleiding voor een nieuwe gezinspastoraal vanuit de exhortatie Amoris laetitia, De Boog-Betsaida, Utrecht 2018. Men kan dit boek hier bestellen. Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Helene en Jos Van Dyck.