Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Twee tegenovergestelde opvattingen over godsdienstvrijheid

9 februari 2011

Voor Johannes Paulus II was godsdienstvrijheid het meest fundamentele mensenrecht. Maar overeenstemming bereiken over de inhoud van dat recht ligt niet voor de hand. Deze tekst van Salvador Bernal belicht twee tegenovergestelde visies die met elkaar vandaag in botsing komen.

 

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 werd ondertekend door zeer uiteenlopende landen, destijds bestuurd door mensen van diverse — en zelfs tegenstrijdige — ideologieën. Eén van de schrijvers van dit belangrijk document, Jacques Maritain, stak zijn praktisch optimisme niet onder stoelen of banken: “We gaan akkoord over deze rechten zolang men ons niet vraagt ze te rechtvaardigen” (El hombre y el Estado, Buenos Aires 1969, 94).

 

Maar met het verstrijken van de jaren is de situatie vandaag minder vredelievend en keert het thema regelmatig terug, zowel op leerstellig vlak als in de politieke en juridische toepassingen van de vrijheden. Het duidelijk historisch contrast van de gespleten marxistische taal duikt vandaag opnieuw op in vele islamitische republieken en uit zich op pijnlijke wijze in de schending van het elementaire recht op godsdienstvrijheid. De christelijke minderheden op vele plaatsten in de wereld zijn hiervan het slachtoffer, ook onder de vorm van geweld.

 

Christelijke minderheden in de islamwereld

Een symbolisch geval is de onrechtvaardige terdoodveroordeling in Pakistan van de christelijke Asia Bibi, beschuldigd van godslastering. Onder grote internationale druk voerde de Pakistaanse minister van Minderheden een onderzoek dat leidde tot een verzoek tot gratieverlening door de Pakistaanse president Asif Ali Zardari. Maar het Hooggerechtshof van Lahore heeft deze gratieverlening door de regering van Islamabad kunnen tegenhouden op basis van een formalistische reden van het westerse type: de uitvoerende macht kan niets ondernemen zolang de rechters het hangende beroep tegen de veroordeling niet behandeld hebben. Het Hooggerechtshof ziet daarentegen geen graten in de toepassing van een strafwet tegen godslastering, wet die duidelijk onrechtvaardig is want in strijd is met elementaire juridische principes.

 

De situatie in Afghanistan is voor de christenen niet veel beter. Volgens een bericht van France Presse van 28 november zouden twee bekeerlingen tot het christendom de doodstraf riskeren omdat ze zich van de islam hadden afgekeerd. Eén van hen werkte sinds 1995 voor een bekende westerse NGO: het Rode Kruis. Het lijkt een grote paradox: terwijl zovele westerse soldaten hun leven geven voor een normalisatie van de situatie in Afghanistan, doet de Afghaanse regering weinig om oude islamitische wetten in te trekken, wetten die onverenigbaar zijn met de godsdienstvrijheid.

 

Johannes Paulus II voerde tijdens zijn pontificaat een grote strijd in het voordeel van de godsdienstvrijheid, overtuigd zoals hij was dat dit het eerste recht van de mens was. Dit thema was altijd aanwezig, bv. tijdens de jaarlijkse traditionele audiëntie aan het corps diplomatique geaccrediteerd bij de Heilige Stoel. Benedictus XVI heeft niet gebroken met deze traditie. De voorbije 11ste januari verwees hij uitdrukkelijk naar de christenen in het Midden-Oosten: “bedreigd op verschillende wijzen, inclusief in het vrij beleven van hun religie, verlaten ze hun vaderland, alwaar de Kerk van de eerste eeuwen groeide”. Hij zinspeelde ook op het geweld in Pakistan, alwaar “bepaalde gebeurtenissen de christelijke minderheid rechtstreeks hebben getroffen”; en aan de toen recente aanvallen — nu ook weer herhaald — tegen de koptische gemeenschap in Egypte. Het verzoek van de paus was duidelijk: “dat men al het mogelijke zou doen opdat deze aanvallen zich niet meer zouden voordoen en dat de christenen zich volledig in hun maatschappij zouden geïntegreerd kunnen voelen”.

 

Verschillende opvattingen van de rechten van de mens

Het probleem ligt in het groeiende gebrek aan overeenstemming over de mensenrechten, hetgeen zware gevolgen heeft op religieus vlak. In de westerse wereld overheerst de universalistische opvatting, geworteld in de vereisten van de persoonlijke waardigheid, van iedere mens. Volgens die opvatting, ook ondersteund door de Heilige Stoel, komt het erop neer om het recht op godsdienstvrijheid te beschermen van de individuele mensen.

 

Terwijl de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) de godsdienstvrijheid wil onderwerpen aan het rechtssysteem van elk land, en meer bepaald, aan de islamitische wet. Vanuit dat perspectief is de herkenning van vrije godsdienstbeleving louter theoretisch. Respect voor de religie, zoals bij de wetten over godslastering, gaat boven het respect voor de mens.

 

Wat de OIC beoogt met haar herhaaldelijke verzoeken bij de VN voor een internationaal verdrag dat laster op godsdienst verbiedt, is, in wezen, de nationale wetgevingen te ondersteunen die van godslastering een misdaad maken waarvoor de doodvonnis kan uitgesproken worden. Op dezelfde wijze bestraffen zij de overstap naar een andere godsdienst als een belediging van een openbare instelling; of er worden straffen opgelegd zelfs voor eenvoudige initiatieven van evangelisatie, die als overmatig proselitisme worden bestempeld.

 

In enkele Europese landen, los van het feit dat godslastering nog in het strafrecht voorkomt of niet, (…) blijven wetten die de godsdienstvrijheid beschermen van toepassing. Ze stellen dat aanvallen op religies, in meer of mindere mate, ontwettig zijn. In de praktijk worden ze zelden toegepast vermits de rechters meer waarde geven aan het recht van vrije meningsuiting.

 

Daarentegen stellen de NGO’s die de mensenrechten verdedigen in islamitische landen dat de wetten tegen godslastering uiteindelijk verdrukkend zijn voor de minderheden. Bovendien worden ze dikwijls politiek gebruikt om de oppositie het zwijgen op te leggen of zelfs bij materiële geschillen tussen buren om één van de partijen te elimineren of nog om zich te ontdoen van een lastige concurrent in de zakenwereld.

 

Het is dus logisch dat godsdienstvrijheid een centrale rol speelt in de internationale diplomatie, zoals Isabelle de Gaulmyn ons herinnerde in La Croix (18-11-2010). Naast het optreden van verschillende NGO’s, is ook de Raad van Europa heel actief bezig met dit thema, zowel in zijn vergaderingen als in het Gerechtshof van Straatsburg. Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken publiceert jaarlijks een wijdverspreid rapport over dit basisrecht. En sinds het aantreden van George W. Bush beschikt de VS over een speciale ambassadeur die zich bezighoudt met de promotie van de godsdienstvrijheid in de wereld. De Raad voor de Mensenrechten van de VN zou een nieuwe diplomatieke consensus moeten zoeken, hetgeen niet gemakkelijk is, met een statuut voor “godsdienstlaster” dat verenigbaar is met de vrijheid.

 

Kerk in Nood heeft zojuist haar jaarlijks rapport gepubliceerd, dat sinds 1999 verschijnt, met de resultaten van een uitgebreid onderzoek. Wellicht zal dit, samen met het equivalent van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, de belangrijkste bron zijn om een objectief beeld te krijgen van de omvang en de nuances van dit menselijk probleem, dat dramatische proporties bereikt op te veel plaatsen in de wereld.

 

Salvador Bernal is jurist en schrijver. Bron: http://www.aceprensa.com. Deze tekst werd uit het Spaans vertaald door Jan Van Brussel.