Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Moeten wij bang zijn voor het dogma?

15 februari 2011

 

In een artikel dat onlangs in de krant ‘La Libre Belgique’(1-2-11) verscheen, waarschuwt een groep theologen voor het gevaar van de “dictatuur van het dogmatisch denken”. Volgens hen heeft het christelijk geloof geen dogma’s, omdat het geen kennis of doctrine is, maar een “inzet in vertrouwen”.

 

 

 

Nochtans zegt de Schrift ons dat “nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot onze vaderen gesproken had door de profeten, Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken heeft door de Zoon” (He 1, 1). Indien hij tot ons gesproken heeft, moeten wij besluiten dat hij iets gezegd heeft. Geloof is weliswaar inzet, maar ook het aanvaarden van een boodschap. Wat is anders de zin van het Credo? In feite erkennen de auteurs van bovengenaamd artikel dat het geloof een herinnering is aan de ervaring van de leerlingen van Christus en aanvaarden zij dus dat het een zekere inhoud heeft.

 

Hun probleem schijnt te liggen in de overgang van de boodschap van het evangelie naar het onderricht van de Kerk. Van het kerygma naar het dogma, zoals de theologen zeggen. Alleen al het woord dogma boezemt angst in. Het veronderstelt de pretentie de waarheid te bezitten en dus het gevaar van hoogmoed , irrationeel gedrag en geweld. Zijn deze angsten terecht? Wij zullen trachten een bondig antwoord te geven op deze vraag.

 

Voor de christenen is het vertrekpunt de Openbaring van God in de geschiedenis, een openbaring die zoals wij gezegd hebben een waarheid inhoudt. John Henry Newman stelt in zijn “Essay over de ontwikkeling van de christelijke leer” dat het christendom, zoals elke leer, overgeleverd wordt van generatie tot generatie en onderworpen is aan vragen en kritiek. Daarbij stuit het steeds op nieuwe omstandigheden en treedt het in contact met de meest verschillende culturen. De boodschap van het evangelie moest zich bijgevolg wel verdiepen en ontwikkelen, wat leidde tot een omvangrijk theologisch systeem.

 

Dit stelde de goddelijke Openbaring noodzakelijkerwijze bloot aan bepaalde risico’s: vergissingen, vervormingen, polemieken, die doorheen de geschiedenis dikwijls optraden. Maar zou God, in al zijn wijsheid, dit gevaar niet voorzien hebben? Zou God zijn Openbaring hebben laten vervormen om zo de mensen in religieuze anarchie te laten vervallen? Om dit gevaar te vermijden heeft de Schepper een leergezag ingesteld dat de weg toont en zich over de conflicten uitspreekt: de Kerk, die het geloof verwoordt, ondermeer in de dogma’s. Wie inziet dat Christus zijn bijstand aan de Kerk beloofd heeft tot het einde der tijden(Mt 28, 20) en dat deze onfeilbaarheid op godsdienstig vlak een voorrecht is waarop de Kerk aanspraak maakt, begrijpt dat deze instelling geroepen is om de boodschap van God in de wereld te behoeden. Dat is wat Newman denkt.

 

Maar kan de Kerk zich na de zaak Galilei, de inquisitie, de misbruikschandalen, zich als onfeilbaar beschouwen? Vanzelfsprekend zijn mannen en vrouwen binnen de Kerk feilbaar. De onfeilbaarheid wordt door God slechts voorbehouden aan het opperste Leergezag, in zeer concrete omstandigheden en zij is beperkt tot materies die op de Openbaring betrekking hebben.

 

Is de Kerk niet hoogmoedig en irrationeel door zich op deze onfeilbaarheid te beroepen? Dit zou inderdaad zo zijn en in hoge mate zelfs, indien zij beweerde dat haar boodschap en haar gezag de vrucht zouden zijn van de intelligentie van de mens. Zij stelt echter dat het een gave Gods is. De werkelijke hoogmoed bestaat erin de goddelijke gave te weigeren.

 

Laten wij eraan toevoegen dat indien doorheen de geschiedenis het voorgevallen is dat sommigen hun eigen geloof hebben willen opleggen, dit inderdaad als misbruik moet worden aangeklaagd, zonder daarom in veralgemeningen te vervallen. Het kind mag niet met het badwater worden weggeworpen.

Sinds het prille ontstaan van het christendom, heeft de Kerk het bestaan erkend van godsdienstige waarheden buiten haarzelf. Men noemt ze “zaden van het Woord”, zaden van waarheid die God in het verstand van niet christenen zou gestrooid hebben. De Kerk heeft deze zaden ook erkend in het denken van bepaalde heidense schrijvers — Plato, Aristoteles, de Stoïcijnen — d.w.z. in filosofieën, in producten van de menselijke rede en zij hebben een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de christelijke leer, in de formulering van de dogma’s.

 

Dat toont aan dat de vrees dat “het dogmatisme het ontbreken van een echt persoonlijk denken in de hand werkt” ongegrond is. De bondgenoot die het christelijk geloof sinds zijn ontstaan in de wereld gevonden heeft, is de rede. Dit christelijk geloof is dan ook niet van plan om dit verbond te verbreken. Het zal altijd een redelijk geloof zijn, waarvan de mysteries de rede overstijgen, zonder daarom tegen die rede in te gaan.

 

Emmanuel Cabello is priester, Doctor in Opvoedkunde en in Theologie. Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Ludwig Van den Dries.