Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Een nieuw onderzoek over kindermisbruik binnen de Kerk

24 juni 2011

Een diepgaand onderzoek over kindermisbruik binnen de Kerk in de Verenigde Staten werd zopas gepubliceerd.

 

 

 

 

Het schandaal van kindermisbruik door priesters in de Verenigde Staten kwam in het nieuws wanneer de explosie van gevallen reeds voorbij was. Het was een crisis eigen aan een woelig tijdperk, de seksuele revolutie (of het begin ervan). Dit wordt verduidelijkt door een nieuwe studie door een team van onderzoekers van het John Jay College of Criminal Justice, dat reeds in 2004 een studie publiceerde over de afmetingen van het fenomeen. Deze keer had het team een moeilijkere opdracht, de zoektocht naar de oorzaken, een taak die vijf jaar in beslag nam.

 

Zoals de eerste studie was ook de tweede in opdracht van de Bisschoppenconferentie [van de VS], die ook het grootste deel van de kosten betaalde. Verschillende katholieke instellingen hebben ook tot de financiering bijgedragen. Het John Jay College, van de City University van New York, is gespecialiseerd in de criminologie en is een instelling die los van de Kerk staat.

Volgens het eerste rapport gaande over de periode 1950-2002 waren er beschuldigingen van seksueel misbruik tegen 4.392 priesters, nl. 4% van de actieve priesters in die jaren. Een zeer klein aantal (149 priesters) was verantwoordelijk voor 27% van de klachten.

 

In tegenstelling tot wat sommigen hebben gezegd, betekent de nadruk op de invloed van de woelige jaren 60 en 70 niet dat de Kerk hiermee een excuus zoekt door middel van de onderzoekers die ze heeft ingehuurd. De uitgebreide studie (150 bladzijden) verwijst ook, onder de vele factoren die hebben geleid tot de crisis, naar de late reactie van kerkelijke verantwoordelijken, die meer bezig waren met het vermijden van publiciteit en psychologische bijstand verlenen aan de daders in plaats van de slachtoffers te helpen. Deze houding, die al bekend was, heeft de crisis verlengd, maar verklaart niet hoe het allemaal begonnen is.

 

De onderzoekers werden geconfronteerd met een eigenaardig fenomeen. In de periode waarover de studie gaat, 1950-2010, waren er in het begin een honderdtal gevallen per jaar, deze vermenigvuldigden zich snel rond 1960 en bereikten ongeveer duizend gevallen per jaar in de jaren zeventig en tachtig waarna er een scherpe daling werd ingezet vooral sinds 1985 (zie grafiek). Een daling die sterker was dan de initiële stijging. Sinds het begin van de jaren negentig is het aantal gevallen gezakt onder het oorspronkelijke niveau. Zoals men kan zien, was er een tijdelijke “explosie” van misbruiken. Wat is er gebeurd in die jaren?

 

 

Het celibaat is niet de schuldige

Volgens het rapport en ondanks wat sommigen hebben gezegd, kan de oorzaak niet het uitsluitend mannelijk priesterschap noch het celibaat zijn, want beiden bestonden vóór, tijdens en na de crisis en kunnen dus niet de aanleiding geweest zijn.

 

Evenmin was er sprake van een “epidemie” van pedofilie. Onder de gevallen van misbruik waren de pedofielen (aangetrokken door prepuberale kinderen) een kleine minderheid waarvan het aantal redelijk constant bleef gedurende de zestig bestudeerde jaren. Daarentegen volgt de grote meerderheid, gevormd door wie jonge adolescenten en jongeren van beide geslachten hebben misbruikt, de algemene trend, met de snelle stijging in de jaren zestig en de daling in de jaren tachtig. Aan de andere kant, onthult de typologie van de misbruikers weinig kenmerken (psychologisch, pathologisch, …) die hen duidelijk onderscheiden van de andere priesters.

 

Daardoor dringt zich de hypothese op dat het een crisis is van een tijdperk. En niet die van een generatie gevormd tijdens deze woelige jaren, maar eerder priesters uit verschillende generaties die in die periode leefden. Bijna de helft van de misbruikers werden priester gewijd vóór de jaren zestig, en hadden dus niet de invloed ondergaan van de verslapping die zich toen in de seminaries voordeed. Het was iets eigen aan die decennia dat de priesters van verschillende leeftijden en opleidingen beïnvloed heeft. En wat hen aanzette tot misbruik had geen unieke oorzaak, maar was eerder een complex geheel van factoren.

 

Roerige jaren

Volgens het rapport komen de crisisjaren overeen met een soort schok in de samenleving, met snelle veranderingen in de criteria op gebieden zoals familie, individuele ontplooiing of seksualiteit. Volgens beschikbare enquêtes, wordt deze zelfde periode gekenmerkt door de grootse ontevredenheid van de priesters in hun ambt en het grootste aantaal afvalligen. In deze algemene sfeer, zorgden verschillende persoonlijke omstandigheden ervoor dat sommigen begonnen met kinderen te misbruiken.

 

Zoals reeds gezegd, is er statistisch gezien geen bepalende factor; maar sommige komen vaker voor bij de aangeklaagde priesters. In een aantal gevallen waren stressvolle situaties door te hoge werkdruk of andere moeilijkheden door isolement en gebrek aan steun van andere priesters de aanleiding. Een symptoom dat naar voren komt in de studie is dat in die periode veel priesters hun spirituele begeleiding hebben verwaarloosd.

 

Met betrekking tot de persoonlijke kenmerken van de priesters die misbruik pleegden en dewelke statistisch relevant zijn, vallen die priesters die in hun gezin weinig seksuele voorlichting hebben gekregen op, hetgeen vaker voorkomt bij diegenen die gewijd zijn vóór de jaren zestig. Een ander kenmerk zijn de priesters die als kind of adolescent ook seksueel misbruikt zijn geweest. Maar zelfs als dit een sterke correlatie heeft met het plegen van misbruiken zijn er slechts enkele priesters in dat geval.

 

Gebrek aan preventie

Eens de crisis was begonnen, was het stilzitten of de zwakke reactie van de kerkelijke autoriteiten de reden voor het voortduren van deze crisis, maar in werkelijkheid was dit niet zo beslissend. Zoals in het verslag staat, hadden zich in 1985 — het jaar waarin het misbruik snel begon te dalen —, zich reeds 80% van de gevallen voorgedaan, maar hadden de bisdommen slechts melding van 6% van de gevallen gekregen. Daarom was het probleem tijdens de crisis voor een groot deel zelf niet dat er geen besluiten werden genomen om het misbruik te straffen, mar eerder dat vele misbruiken niet bekend waren. Ernstiger dan het falen van de repressie was het falen van de preventie en het toezicht.

 

En dit, op zijn beurt, had veel te doen met de toenmalige sfeer, die weinig doorzichtig was en eerder de gezagshouders dan de slachtoffers beschermde. Zoals in alle sectoren, zullen kinderen die misbruikt worden eerder de neiging hebben om te zwijgen uit angst of schaamte als ze geen vertrouwenspersoon hebben of als ze er vanuit gaan dat hun klacht niet geloofwaardig zal zijn.

Het belangrijke is dat in de periode 1950-1984 de bisdommen slechts 810 aangiftes ontvingen, maar ongeveer de helft werden gedaan door ouders of andere familieleden van de slachtoffers; daarbij werd bijna 60% van het totaal in minder dan een jaar na de feiten gedaan en driekwart binnen de twee jaar. Zoals later duidelijk zou blijken, had tot dan toe slechts een kleine minderheid gesproken. Vanaf 1990 werden duizenden klachten ingediend, vooral door de slachtoffers zelf, reeds als volwassenen, of door hun advocaten, en dit met een gemiddelde van 20-30 jaar vertraging.

 

Veranderende mentaliteit

Het andere grote raadsel dat de studie moest oplossen is te weten hoe de crisis eindigde. Ook hier is er geen duidelijke oorzaak. Naast andere factoren, hecht de studie veel belang aan de invoering van programma’s van menselijke vorming in het lessenpakket van de seminaries vanaf de jaren tachtig. Deze maatregel, die vervolgens nog versterkt werd door de apostolische exhortatie Pastores Dabo Vobis van paus Johannes Paulus II, wilde de priesters beter voorbereiden voor de eisen van kuisheid en celibaat. En inderdaad, aldus het rapport,  komt de ontwikkeling van dergelijke programma’s overeen met de daling van de misbruiken, hoewel de daling eerder begonnen was.

 

Ook van invloed zijn de veranderingen in de sociale mentaliteit, met een scherpere bewustwording van de ernst van kindermishandeling. Het activisme van de slachtoffers die naar buiten kwamen met hun lijden heeft daartoe bijgedragen. Hoe dan ook, deze factoren komen te voorschijn enkele jaren na het begin van de daling van de misbruiken, en dus deels onafhankelijk van hen. In andere sectoren van de maatschappij, waar men niet te maken had met even sterke reacties en campagnes, daalde het kindermisbruik eveneens, hoewel niet zo snel als in de katholieke Kerk.

 

Nieuwe openheid van de Kerk

In een poging om de oorzaken van de crisis van het seksueel misbruik in de Kerk van de Verenigde Staten te verduidelijken, werden de onderzoekers van het John Jay College geconfronteerd met de moeilijkheid dat ze geen referentiepunten hadden om het bijzondere van het katholieke geval te identificeren. “Geen enkele andere instelling, zegt het rapport, heeft een openbaar onderzoek naar seksueel misbruik uitgevoerd en derhalve zijn er geen gegevens beschikbaar die vergelijkbaar zijn met diegene die verzameld en verspreid werden door de katholieke Kerk.”

 

 

De aanbevelingen van de studie richtten zich op preventie. De onderzoekers benadrukken de noodzaak om aanleidingen te voorkomen: dat priesters niet in situaties terechtkomen die zouden kunnen uitmonden in ongewenste intimiteiten met jongeren. Ze dringen ook aan tot een volledige uitvoering van de richtlijnen van de Bisschoppenconferentie en de Heilige Stoel. De Kerk, zegt de studie, heeft gereageerd, maar de noodzakelijke veranderingen zijn nog niet compleet.

 

Homoseksualiteit vrijgesproken

Onder de opmerkingen over het verslag, zijn er verschillende die zich richten op een onduidelijk punt. De onderzoekers benadrukken dat kindermisbruik in de Kerk van de Verenigde Staten niets te maken heeft met homoseksualiteit. Op basis van enquêtes, beweren zij enerzijds dat de stijging van het aantal homoseksuele seminaristen en priesters zich grotendeels na de crisis voordoet. Anderzijds voeren zij aan dat homoseksuele priesters geen grotere neiging hebben om seks te hebben met minderjarigen.

 

Maar het feit is dat 81% van de slachtoffers jongens waren, en 78% was reeds in de adolescentie. De studie schrijft dit toe aan het feit dat de priesters veel meer contact hadden met jongens dan met meisjes, en voegt eraan toe: “het is belangrijk te weten dat seksueel gedrag niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met een bepaalde seksuele geaardheid”. Wat zou willen zeggen, volgens Michael Cook, dat “het stellen van homoseksuele handelingen niet noodzakelijkerwijs betekent dat de persoon in kwestie homoseksueel is”. Hij vervolgt: “Deze zeer omstreden stelling wordt zonder discussie aanvaard”. Of, zoals opgemerkt door C. John McCloskey: “Wat het rapport dus beweert is dat de meeste daders heteroseksuele priesters waren die tienerjongens misbruikten? Dat vraagt veel goedgelovigheid”.

 

Ook George Weigel is niet overtuigd van de scheiding tussen identiteit en seksueel gedrag, zoals uitgelegd in het rapport. Hij merkt echter dat de crisis van seksueel misbruik samenvalt met de trend, binnen de Kerk, om seksuele gedragingen die voorheen als immoreel werden beschouwd, te rechtvaardigen. Hij herinnert er bv. aan dat het document Human Sexuality van de Catholic Theological Society of America uit deze periode stamt, een tekst die o.a. buitenechtelijke seks en homoseksualiteit aanvaarde.

 

In dit verband is Weigel van mening dat de studie correct is wanneer ze de oorsprong van de misbruiken in het klimaat van een woelige periode situeert, maar ze mist inzicht om de interne problemen van de Kerk in die jaren te ontdekken en te analyseren. “Een Kerk die niet in een toestand van leerstellige en morele verwarring was geweest sinds de late jaren zestig tot de verkiezing van Johannes Paulus II in 1978 zou beter in staat geweest zijn zich te verdedigen tegen de ergste invloeden van een beweging van seksuele revolutie die zich in het midden van de jaren zestig ontketende. Een Kerk die niet schadelijke vormen van klerikalisme had aangenomen, had een seminarieopleiding kunnen voorzien die de niet geschikte kandidaten had kunnen onderscheiden. Een Kerk die een grote waarde zou gehecht hebben aan de evangelische ijver van haar leiders zou bisschoppen gehad hebben die minder geneigd waren geweest om de mainstream te volgen die zich inbeeldde dat men weerspannige misbruikers kon ‘genezen’”.

 

Rafael Serrano is hoofdredacteur van het persagentschap Aceprensa. De originele versie van deze tekst, in het Spaans, werd gepubliceerd op www.aceprensa.com (http://www.aceprensa.com/articles/un-fracaso-dentro-de-la-crisis-de-una-epoca/), onder de titel “Een mislukking te midden van de crisis van een tijdperk”. Hij werd in het Nederlands vertaald door Jan Van Brussel.