Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Vrouwelijke priesters?

6 juli 2018

 

De prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer komt terug op de kwestie van de wijding van vrouwen in de katholieke Kerk (in een artikel gepubliceerd door de Osservatore Romano van 29 mei 2018)

 

“Blijft in Mij, en Ik blijf in u. Zoals de rank uit zichzelf geen vrucht kan dragen, maar alleen wanneer ze aan de wijnstok blijft, zo kunt ook gij het niet, wanneer gij niet blijft in Mij.” (Joh 15, 4). Als de Kerk leven en heil aan de hele wereld kan bieden is dat omdat zij geworteld is in haar stichter, Jezus Christus. Deze verbondenheid komt vooral tot stand door de sacramenten, waarvan de Eucharistie het middelpunt is. De sacramenten door Christus ingesteld zijn de steunpilaren van de Kerk die haar voortdurend voortbrengen als zijn Lichaam en zijn bruid. Het sacrament van de wijding waardoor Christus zich tegenwoordig stelt in de Kerk als bron van haar leven en haar werk, is innig verbonden met de Eucharistie. De priesters zijn gelijkvormig gemaakt “aan Christus-Priester, zodat zij kunnen handelen in naam van Christus, die het Hoofd is” (Presbyterorum ordinis, n°2).

Christus heeft dit sacrament willen toedienen aan twaalf apostelen, allen mannen, en dezen hebben het op hun beurt overgedragen aan andere mannen. De Kerk voelde zich altijd gebonden door deze beslissing van de Heer, die uitsluit dat het priesterambt op geldige wijze toevertrouwd kan worden aan vrouwen. In zijn apostolische brief Ordinatio sacerdotalis van 22 mei 1994 schreef Johannes Paulus II: “Om al deze twijfel betreffende dit belangrijke onderwerp, dat de goddelijke inrichting van de Kerk zelf betreft, terzijde te schuiven, verklaar ik uit kracht van mijn ambt de broeders te sterken (cf. Lc 22, 32), dat de Kerk geen enkele volmacht heeft, vrouwen de priesterwijding toe te dienen, en dat alle gelovigen zich uiteindelijk dienen te houden aan dit besluit” (n° 4). In een antwoord op twijfel in verband met de onderrichtingen in Ordinatio sacerdotalis heeft de Congregatie voor de Geloofsleer opnieuw bevestigd dat het hier gaat om een waarheid die behoort tot de geloofsschat.

In dit licht is het zorgwekkend te zien dat er in sommige landen nog stemmen opgaan die het definitief karakter van deze leer in vraag stellen. Om te verdedigen dat deze niet definitief is, doet men gelden dat hij niet precies geformuleerd werd ex cathedra en dat de latere beslissing van een toekomstige paus of van een concilie deze zou kunnen annuleren. Door deze twijfels te zaaien zorgt men voor grote verwarring onder de gelovigen, niet enkel over het sacrament van de wijding als deel van de goddelijke instelling van de Kerk, maar ook over het gewone Leergezag dat de katholieke leer op onfeilbare wijze kan onderrichten.

Voor wat het priesterambt betreft stelt de Kerk in de eerste plaats vast dat de onmogelijkheid om vrouwen te wijden behoort tot de “substantie van het sacrament” van de wijding (cf. DH 1728). De Kerk heeft niet de bevoegdheid om deze substantie te veranderen want het is juist vanuit de sacramenten, die door Christus werden ingesteld, dat zij ontstaan is als Kerk. Het gaat hier niet om een simpele disciplinaire kwestie, maar om een leerstellige kwestie, vermits ze raakt aan de structuur van de sacramenten, die de oorspronkelijke plaats voor de ontmoeting met Christus en voor het doorgeven van het geloof zijn. We staan dus niet voor een beperking die verhindert dat de Kerk efficiënter kan handelen in de wereld. Als de Kerk niet kan tussenkomen, is het in feite omdat de oorspronkelijke liefde van God hier aan het werk is. Hij is het die handelt in de wijding van de priesters zodat de Kerk altijd, in elke periode, kan genieten van de zichtbare en efficiënte tegenwoordigheid van Jezus Christus “de belangrijkste bron van de genade” (Paus Franciscus, Evangelii Gaudium, n° 104).

De Kerk die zich bewust is dat haar gehoorzaamheid aan de Heer haar belet deze traditie te veranderen, spant zich ook in om haar identiteit te verdiepen, want de wil van Jezus Christus, die de Logos is, is nooit zonder zin. De priester handelt inderdaad in de persoon van Christus, bruidegom van de Kerk, en zijn man-zijn is een onmisbaar element voor deze sacramentele vertegenwoordiging (cf. Congregatie voor de Geloofsleer, Inter Insigniores, n° 5). Het is zeker dat het verschil in functies van man en vrouw niets te maken heeft met ondergeschikt maken, maar het vormt eerder een wederzijdse verrijking. We herinneren eraan dat Maria, de moeder van de Heer, het volmaakte beeld van de Kerk is. Zij heeft geen apostolisch ambt ontvangen. Zo zijn het mannelijke en het vrouwelijke, oorspronkelijke taal die de Schepper in het menselijk lichaam ingeprent heeft, opgenomen in het verlossingswerk. De trouw aan dit plan van Christus wat betreft het priesterambt laat juist toe de specifieke rol van de vrouw in de Kerk te verdiepen en te bevorderen, want “naar ’s Heren plan is een vrouw er niet zonder man, maar ook is een man er niet zonder vrouw” (1 Kor 11, 11). Bovendien kan men zo een licht werpen op onze cultuur die moeite heeft de betekenis en de goedheid van het verschil tussen man en vrouw te verstaan, wat ook hun complementaire zending in de maatschappij beïnvloedt.

Op de tweede plaats hebben de twijfels over het definitief karakter van Ordinatio sacerdotalis ook een ernstige weerslag op de manier waarop men het Leergezag van de Kerk verstaat. Het is belangrijk er nogmaals op te wijzen dat de onfeilbaarheid niet enkel geldt voor de plechtige verklaringen van een concilie of van de heilige vader wanneer hij ex cathedra spreekt, maar ook voor het gewoon en universeel leergezag van de bisschoppen van de hele wereld, wanneer ze onderling eensgezind en in overeenstemming met de paus de katholieke leer als definitief verklaren. In Ordinatio sacerdotalis verwees Johannes Paulus II naar deze onfeilbaarheid. Hij heeft dus geen nieuw dogma afgekondigd, maar door de autoriteit die hij als opvolger van Petrus ontvangen heeft, heeft hij om elke twijfel uit te sluiten op formele, expliciete wijze bevestigd wat het gewoon en universeel leergezag doorheen de geschiedenis van de Kerk beschouwd heeft als behorend tot de geloofsschat. Dit soort beslissing weerspiegelt juist een stijl van kerkelijke communio, vermits de paus niet alleen heeft willen handelen, maar als een getuige die luistert naar een ononderbroken en beleefde traditie. Anderzijds zal niemand loochenen dat het leergezag zich op onfeilbare wijze kan uitspreken over waarheden die noodzakelijk verbonden zijn aan het gegeven dat formeel geopenbaard is, want het is enkel op die manier dat het zijn functie kan waarnemen de geloofsschat godvruchtig te beschermen en hem trouw uit te leggen.

Een bijkomend bewijs van het engagement dat Johannes Paulus II toonde toen hij de kwestie onderzocht is het overleg dat hij vooraf te Rome heeft willen plegen met de voorzitters van de bisschoppenconferenties die zich ernstig over deze kwestie gebogen hebben. Allen hebben vol overtuiging verklaard dat de Kerk, omwille van haar gehoorzaamheid aan de Heer, niet de mogelijkheid heeft de priesterwijding toe te dienen aan vrouwen.

In verband met deze onderrichting heeft Benedictus XVI tijdens de chrismaviering van 5 april 2012 met aandrang herinnerd dat Johannes Paulus II “op onherroepelijke wijze verklaard heeft” dat wat betreft de wijding van vrouwen, de Kerk “geen enkele volmacht ontvangen heeft van de Heer”. Benedictus XVI stelde zich vervolgens de vraag, in verband met de weigering van deze leer door sommigen: “Maar is ongehoorzaamheid werkelijk een weg? Kan men daarin iets van gelijkvormigheid met Christus herkennen, die de noodzakelijke voorwaarde is voor iedere echte vernieuwing, of eerder de wanhopige ijver om iets te doen om de Kerk om te vormen naar onze wensen en ideeën?”

Paus Franciscus kwam terug op hetzelfde argument in zijn apostolische exhortatie Evangelii gaudium; hij heeft opnieuw bevestigd dat de kwestie van “het priesterschap dat aan mannen is voorbehouden, als teken van Christus de Bruidegom, die Zich in de Eucharistie aan ons geeft” niet ter discussie staat, en hij heeft aangespoord om deze leer niet in termen van macht te interpreteren, maar van dienstbetoon, opdat de gelijke waardigheid van mannen en vrouwen in het enig Lichaam van Christus (cf. n° 104) beter zichtbaar zou worden. Tijdens de persconferentie op zijn terugvlucht van de apostolische reis naar Zweden, op 1 november 2016, heeft paus Franciscus deze stelling bevestigd: “Over de wijding van vrouwen in de katholieke Kerk heeft de heilige Johannes Paulus II het laatste woord duidelijk gesproken, en zo blijft het”.

In deze tijd waarin de Kerk geroepen is om in te gaan op vele uitdagingen van onze cultuur, is het essentieel dat ze in Jezus blijft, zoals de ranken aan de wijnstok. Daarom nodigt de Meester ons uit om zo te handelen dat zijn woorden in ons blijven: “Wanneer gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven” (Joh 15, 10). Alleen de trouw aan zijn woorden, die niet voorbijgaan, verzekeren onze verankering in Christus en in zijn liefde. Alleen het aanvaarden van zijn wijs plan, dat vorm krijgt in zijn sacramenten, geeft terug kracht aan de Kerk, zodat ze vruchten kan voortbrengen voor het eeuwig leven.

Bron: http://www.vatican.va/roman_curia/congregations/cfaith/ladaria-ferrer/documents/rc_con_cfaith_doc_20180529_caratteredefinitivo-ordinatiosacerdotalis_fr.html. Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Helene en Jos Van Dyck.