Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Is de sharia verenigbaar met de rechten van de mens?

31 juli 2018

 

Een vraag gesteld door het European Centre for Law and Justice.

 
 
 

Want er zijn binnen Europa territoria waar de sharia (of “islamitische wet”) toegepast wordt. Dat stelt een probleem ten opzichte van de rechten van de mens voor zover die staten partij zijn van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en terzelfder tijd een islamitische rechtspraak toepassen of respecteren die in tegenspraak is met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en de EVRM.

Drie landen in de Raad van Europa hebben zowel het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens als de Caïro-verklaring van de Mensenrechten in de islam, die een verklaring van de rechten van de mens verenigbaar met de sharia is, geratificeerd. Het gaat om Albanië, Azerbeidzjan en Turkije. Hier moet men aan toevoegen dat de Russische Federatie en Bosnië-Herzegovina de Caïro-verklaring niet getekend hebben maar waarnemende leden zijn van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) en ondertekenaars van de EVRM.

Deze Caïro-verklaring van 5 augustus 1990 stelt o.a. dat “de islam de natuurlijke religie van de mens is”. Ze bevat niet het recht op godsdienstvrijheid, bevestigt niet de gelijkheid van rechten van alle mensen los van hun religie, en tenslotte zegt artikel 25 dat “de islamitische wet de enige referentiebron is voor de interpretatie of verduidelijking van ieder artikel van deze verklaring”.

Sommige principes die in de islamitische wet geformuleerd zijn overtreden de principes die deel uitmaken van de rechten van de mens, in de eerste plaats de godsdienstvrijheid. Volgens de sharia heeft een moslim niet het recht zijn religie de rug toe te keren en te kiezen voor een andere religie of voor het atheïsme. Dat staat gelijk met een daad van geloofsverzaking die zijn civiele dood veroorzaakt (openvalling van zijn erfenis) en die de doodstraf verdient.

De Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaf in 2003 een aanwijzing voor deze vraag naar verenigbaarheid. Deze “deelt de analyse gemaakt door de kamer ten aanzien van de onverenigbaarheid van de sharia met de fundamentele beginselen van de democratie, zoals ze voortvloeien uit het Verdrag”.

In aanhangig gemaakt door meerdere van zijn leden, zal de PACE in de komende maanden een rapport uitbrengen over deze onverenigbaarheden, bepalen in welke gebieden van landen die lid zijn van de Raad van Europa de sharia wordt toegepast en welke conclusies men daaruit moet trekken.

Mevrouw Meritxell Mateu (ALDE Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, Andorra) was rapporteur voor ze de PACE verliet en heeft een voorbereidende nota opgesteld in het kader van deze procedure. Deze nota definieert de sharia op volgende wijze:

De sharia wordt gezien als “de te volgen weg”, dat wil zeggen de “wet” die door elke moslim moet gevolgd worden. Zij klasseert de menselijke handelingen in vijf categorieën: wat verplicht is, wat aanbevolen is, wat onverschillig is, wat afkeurenswaardig is, wat verboden is. En ze neemt twee vormen aan: de wet (al hukum) die tot doel heeft de maatschappij te organiseren en te voorzien in dagelijkse situaties; en de fatwa, een maatstaf om een uitzonderlijke situatie te regelen. De sharia is dus in wezen bedoeld om positief recht te zijn inroepbaar tegen moslims. Zo kan de sharia gedefinieerd worden als “de heilige wet van de islam” dat wil zeggen “een geheel van religieuze plichten, alle geboden van Allah die het leven van elke moslim regelen onder al zijn aspecten”.

Buiten de verschillende internationale documenten opgesteld en geratificeerd door moslimlanden, heeft de rapporteur een lijst vrijgegeven van de landen die lid zijn van de Raad van Europa waar de sharia min of meer volgens de wet wordt toegepast: in Griekenland, in het Verenigd Koninkrijk, in Rusland en in Turkije.

West-Thracië in Griekenland

Op grond van het verdrag van Lausanne van 24 juli 1923 erkent de Griekse staat het bestaan van een enkele minderheid op Grieks grondgebied, namelijk de “moslim-minderheid” van West-Thracië in het Noordoosten van Griekenland. Het Grieks recht geeft de Griekse moslimburgers die in West-Thracië wonen de mogelijkheid beroep te doen op de sharia, als parallel rechtssysteem op het vlak van privérecht. De wet verleent de moefti rechtsbevoegdheid om uitspraak te doen in geschillen tussen moslims over erfrecht (wet n° 2345/1920). Sinds 1990 wonen in Thracië vijf moefti’s: drie officieel benoemd door de Griekse staat en twee gekozen door een minderheid en niet erkend door de Griekse autoriteiten. In principe heeft elke Griekse moslimburger de mogelijkheid vrij te kiezen tussen een moefti en een Griekse rechter. Het Grieks Opperste Gerechtshof heeft erkend dat de erfopvolging van de Griekse moslims betreffende goederen die schuldenvrij zijn strikt geregeld wordt door “de heilige moslimwet” en nooit door het Grieks burgerlijk wetboek. Moefti’s hebben meerdere moslimhuwelijken bij volmacht toegestaan zonder de uitdrukkelijke instemming van de vrouwen, zelfs minderjarigen. De wet 1920/1991 breidt de rechtsbevoegdheid van de moefti’s uit tot de alimentaties, voogdijschappen en curatelen evenals de ontvoogding van minderjarigen.

Het Verenigd Koninkrijk

De “Islamic Sharia Council” is een onafhankelijke scheidsrechterlijke rechtbank te Londen die uitspraken doet over privérecht, met name over islamitische echtscheidingen. Deze uitspraken van islamitische echtscheidingen kunnen ingevoegd worden in een burgerlijke procedure sinds het invoeren van een wet over de echtscheiding in 2002. In het land zouden er een dertigtal islamitische rechtbanken zijn aangesloten bij verschillende lokale moskeeën.

De Russische Federatie

In Rusland, dat sinds 2005 waarnemer is van de OIC, zijn er ongeveer 20 miljoen moslims die hoofdzakelijk ten Noorden van de Kaukasus, in Tsjetsjenië, Ingoesjetië, Dagestan en Tatarstan leven. In de eerste twee streken worden de zaken in verband met eigendom en familie gewoonlijk beoordeeld volgens de sharia. In dat kader is het mogelijk dat de vrouwen slachtoffer zijn van jonge huwelijken, dat er ontvoeringen worden gepleegd van vrouwen en meisjes met als doel gedwongen huwelijken, misdaden om de eer te redden, genitale verminkingen bij vrouwen en polygamie, ondanks de federale Russische wet.

In het hart van de Tsjetsjeense republiek blijft de tussenkomst van de autoriteiten van de staat in het sociale leven en het privéleven doorgaan door het opleggen van de islamitische waarden langs administratieve weg. Zo ondersteunen de leiders van de Tsjetsjeense republiek het opnemen van de religieuze leer in het schoolprogramma, leggen ze vrouwen op zich te kleden volgens de regels van de islam en tolereren zij geweld tegen diegenen van wie de kleding als indecent wordt geoordeeld. Zulke maatregelen zijn duidelijk in tegenspraak met de rechten gewaarborgd door de Grondwet van de Russische Federatie en door artikel 11 van de Grondwet van de Tsjetsjeense republiek.

Turkije

De scheiding van kerk en staat, erfenis van Atatürk, is een grondwettelijk principe in Turkije, dat echter sinds enkele jaren veel geschonden wordt. Turkije dat een stichtend lid is van de OIC legt inmiddels islamitische godsdienstlessen op in de school, zelfs aan Turkse religieuze minderheden. De wet die het dragen van de hoofddoek verbood in openbare diensten, scholen en universiteiten is opgeheven en het dragen ervan verspreidt zich. De regering van het AKP voert openlijk een gunstig gezind discours voor een veroverende islam, en paart met name de Turkse nationaliteit aan het toebehoren tot de Soennitische islam.

Aan het einde van deze inleidende nota schijnen Albanië en Azerbeidzjan, die de Caïro-verklaring getekend hebben, de sharia objectief niet toe te passen in heel of in een gedeelte van hun grondgebied. Dat laatste land heeft niettemin zeer beperkende wetten aangenomen op het gebied van godsdienstvrijheid door bijvoorbeeld buitenlandse priesters te verhinderen orthodoxe parochies te leiden.

Deze gevallen van openheid voor een rechtspraak parallel aan die van de staat veroorzaken meerdere problemen. Het eerste is dat het aanvaarden van beslissingen van parallelle rechtbanken het aanvaarden van communautarisme betekent. Dat zet de eenheid van rechtspraak in een gebied op losse schroeven alsook de gelijkheid van mensen voor de wet want volgens het geloof van deze laatsten is het recht dat toepasbaar niet hetzelfde. De toepasbaarheid van het EVRM in de landen die ondertekend hebben moet in vraag gesteld worden of toch beperkt in bepaalde zones. Zones met “verschillend recht” (soms “rechteloze” gebieden genoemd) waar de ondertekenende staat min of meer officieel zou aanvaard hebben dat zijn recht afwijkend is.

Dat is tenslotte de vraag van de aanvaardbaarheid van bepaalde principes of waarden. De oud-rapporteur van het PACE legt in haar nota uit dat het EVRM “een onverenigbaarheid vaststelt tussen de sharia en het Verdrag, maar het gaat natuurlijk niet om een absolute onverenigbaarheid tussen het Verdrag en de islam”.

Dit onderscheid tussen de sharia en de islam om dan te stellen dat de eerste onverenigbaar is met het EVRM in tegenstelling met de tweede is allesbehalve evident. In het begin van haar nota bevestigt de rapporteur toch dat “de sharia moet gezien worden als de te volgen weg, dat wil zeggen de wetgeving die elke moslim moet volgen”. Als de islam “een wetgeving oplegt” (soera 5, vers 48) aan iedere moslim en deze “te volgen weg” (id.) is de sharia, dan wordt de sharia iets consubstantieels met de islam: men kan geen goede moslim zijn als men de sharia niet toepast. Er zou dus wel een onverenigbaarheid bestaan tussen het EVRM en de islam, wat overigens niet verrassend is omdat de noodzaak om rechten voor de mens op te stellen in de islam daarvan getuigt.

Bron: https://eclj.org/religious-freedom/pace/la-charia-est-elle-compatible-avec-les-droits-de-lhomme-?lng=fr (waar men ook bepaalde referenties kan terugvinden die hier weggelaten zijn). Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Jos en Helene Van Dyck.