Een Paashomilie van de beroemde Amerikaanse predikant.
Het werd zondagmorgen, rustig zoals de slaap van onschuldigen, en de heldere vriendelijke lucht leek als het ware gewiegd door engelenvleugels. Maria wandelde in de tuin en iemand vlakbij haar zei een woord, en hij sprak het uit met diepe en nostalgische klanken, met die ontroerende en onvergetelijke stem die haar zo vaak “Maria” genoemd had. En op dit ene woord, antwoordde zij één enkel woord: “Rabboeni”. En terwijl zij in het vochtige gras op de knieën neerviel en zijn blote voeten in haar handen hield, zag ze twee littekens, twee roodomrande merktekens van de spijkers — want Christus wandelde nu in de glorie van zijn nieuwe morgen van Pasen.
Het was de eerste dag van Pasen. Eeuwen zijn sindsdien verstreken en op deze nieuwe Paasdag… staat hier bovenop het tabernakel, op deze dag van de Verrijzenis, niet het beeld van een verrezen Verlosser, maar het beeld van een stervende, om te laten zien… dat Christus herleeft in zijn Kerk, en dat de Kerk, zoals Christus, niet alleen leeft, niet alleen sterft, maar altijd weer verrijst uit de dood.
Zij houdt van de dood als voorwaarde voor de geboorte; en bij haar, zoals bij Christus, zal er nooit een Paaszondag zijn als er geen Goede Vrijdag is in haar leven; zal er nooit een aureool van licht zijn als er geen doornenkroon is; en indien er geen Kruis is, zal er nooit een leeg graf zijn.
Met andere woorden, moet de Kerk van tijd tot tijd gekruisigd worden door een ongelovige wereld, en begraven alsof ze dood was, om daarna te verrijzen. Ze doet nooit iets anders dan sterven, en om die reden precies, doet ze nooit iets anders dan leven. Zo nu en dan lijkt het leven zich teruggetrokken te hebben van haar; ze is doodsbleek; het lijkt alsof ze leeggebloed is; haar vijanden verzegelen het graf, rollen een steen voor haar graf en zeggen: “De Kerk zal nooit meer verrijzen!” Maar op de een of andere manier, staat ze toch weer op.
Tenminste een twaalftal keren in de geschiedenis, heeft de wereld de Kerk begraven en telkens is ze weer tot leven gekomen…
Een vervolgde Verlosser moet altijd vervolgde kinderen hebben; en in de tijd van de Romeinse vervolging moest de Kerk, als een mol, onderduiken in de ondergrond. Daar, onder de fundamenten van de meest trotse tempels van Rome, onder wegen die daverden onder de voetstappen van de meedogenloze Romeinse legioenen, voedden deze kinderen van God zich met het Brood des Levens, dat hun lichamen en zielen sterkte voor de dag waarop zij voor het meedogenloze gepeupel van het Romeinse Coliseum zouden geleid worden, om te getuigen van hun geloof, zelfs met hun bloed.
De dag brak aan; ze werden naar het midden van dat grote amfitheater geleid, omringd door vijanden. Er was geen uitweg, tenzij naar boven, maar dat was voldoende voor hen. Zij stierven met de glimlach op de lippen. De gerechtsdienaars van de keizer stortten vers zand om hun bloed te verbergen, maar hun stem konden ze niet onderdrukken. Zij steeg omhoog vanuit het kabaal van die arena, drong door tot in de kanselarij zelf van Gods gerechtigheid, doorbrak de nevel van onheuglijke tijden met een ondubbelzinnige uitdaging te slingeren: “Ons bloed is met het Bloed van de Levende God vermengd — door te sterven en nu leven wij.”
De Romeinse zwaarden, die bot waren door de moordpartijen, gingen niet meer in hun schede; de wilde dieren verloren hun zin om te eten verzadigd als ze waren door het levende vlees van de Kerk — maar de bloedige strijd ging verder. De keizer was zeker van zijn overwinning. Hij verheugde zich over de dood van de Kerk. Haar leven was uitgehold en weggevloeid; zij zou het Romeinse zwaard nooit overleven. Er werd een steen gerold voor de deur. De Kerk zou nooit meer verrijzen.
En hoewel ze waakten, en zelfs terwijl ze de wacht hielden, is de Kerk, zoals haar verrezen Verlosser, opgestaan uit het graf van de catacomben en werd ze gezien op weg naar de glorie van haar nieuwe Paasmorgen.
Er zijn andere momenten geweest in haar geschiedenis dat ze, in de ogen van de wereld, geledigd scheen van haar leven zelf. Telkens ze de Palmzondag van de aardse vreugde zag aanbreken, en dat de wereld haar tot koningin uitriep en palmtakken wierp aan haar voeten — in één woord, telkens ze een grote tijdelijke voorspoed kende en meer begon te steunen op actie dan op gebed, werd ze zwak. Het juk van Christus scheen dan zwaar voor haar kinderen; de lichamen zochten de weg van de minste weerstand op en de harten verlangden terug naar de vleespotten van Egypte.
Het is een vreemd maar onbetwistbaar feit dat de Kerk nooit zwakker is dan wanneer ze machtig is met de wereld; nooit armer dan wanneer ze rijk is met de rijken van de wereld; nooit dwazer dan wanneer ze verstandig is met de fantasieën van de wereld. Ze is het sterkste met goddelijke hulp wanneer ze het zwakste is met menselijke macht, want zoals Petrus geniet zij van de wonderbare visvangst wanneer ze toegeeft dat ze, door haar eigen kracht, de hele nacht gezwoegd heeft en niets gevangen heeft.
Wanneer haar discipline, haar geest van heiligheid, haar ijver voor Christus, haar waken en haar verstervingen hun belang verliezen, begaat de wereld de fatale fout te geloven dat haar ziel dood is en haar geloof uitgedoofd. Daar is niets van aan! Het geloof is solide, zelfs in die dagen van minder gebed — want het is het geloof van eeuwen, het geloof van Jezus Christus. Wat zwak kan zijn, dat is haar discipline, haar gebedsgeest en haar heiligheid, want die zijn de zaak van de mensen, terwijl het geloof de zaak van God is. De hernieuwing van de geest zal er dus niet komen door haar manier van denken te veranderen, want die is goddelijk, maar haar manier van handelen, die menselijk is.
Maar de wereld, die dit onderscheid tussen het goddelijke en het menselijke niet maakt, zoals hij dat ook niet gedaan heeft voor Christus, houdt haar voor dood. Voor de wereld lijkt haar leven zelf uitgeput, haar hart doorboord, haar lichaam leeg; in zijn ogen is ze even dood als de Meester toen men Hem van het kruis genomen heeft, en men moet haar enkel nog in het graf leggen.
Eens te meer wordt een grote steen voor haar graf gerold, het officiële zegel van de dood wordt erop geplaatst, de wacht is opgesteld. Maar terwijl ze de wacht hielden, is de heiligheid teruggekomen, Christus roerde zich in Petrus’ boot, en op het ogenblik dat de mensen zeiden dat ze dood was, zag men haar wandelen in de glorie van haar nieuwe Paasmorgen.
Toen kwam ons tijdperk, en daarmee een andere dood. Deze keer zijn het niet de beulen die haar gedood hebben, maar andere Pilatussen. Het waren gevaarlijke tijden, want een beschaving is er slecht aan toe wanneer ze onverschillig wordt, zoals een andere Pilatus, voor de vraag: “Wat is waarheid?”
Binnen en buiten de Kerk is deze oude Griekse dwaling opgedoken volgens dewelke er geen waarheid is — een dwaling, die men modernisme genoemd heeft bij gebrek aan kennis van haar oude origine. Waarheid werd gederationaliseerd, dwaling gerationaliseerd, en bewijzen werden naar voren gebracht om te bewijzen dat alle bewijzen waardeloos waren. Leerkrachten die zich tooiden in de gewaden van profeten, waren beledigd wanneer men hen zei dat ze geen gentlemen waren, maar hun protest was zwak als ze te horen kregen dat ze geen christenen waren.
Men heeft aan de geesten gezegd dat we onverschillig moeten zijn zowel voor de dwaling als voor de waarheid, en door het steeds weer te herhalen, zijn ze het beginnen geloven. Men zei dat het gebrek aan onbekrompenheid van geest is zich een mening te vormen; dat het geen enkel verschil maakt of God bestaat, of Christus God is, of de sacramenten het goddelijk leven werkelijk overbrengen — het enige wat telt is de subjectieve indruk die zulke overtuigingen hebben op het gevoel van de gelovige.
De geesten begonnen te leven van slogans, zinnen die een vage gedachte verborgen, en er waren nauwelijks oren die slogans en zinnen zoals “Het leven is groter dan de logica” en “De christus van het geloof is niet de Jezus van de geschiedenis” niet hoorden.
De nieuwe tijdgeest scheen de Geest van Christus te begraven. Boeken en artikels kwamen van de pers, en in 1907 was er geen artikel dat niet verklaarde dat de Kerk definitief aan haar einde gekomen was. Men vroeg de wereld om haar requiem te zingen; een grote steen werd voor de deur van haar graf gerold; de wacht werd opgesteld. “Zij zal nooit meer herrijzen”.
En in overeenstemming met de menselijke wetten, zou zij nooit moeten hebben herrijzen! Maar om een mysterieuze reden begon de Reus te bewegen. De oorlog was begonnen. Langeafstandskanonnen brachten grote gapende wonden toe in de majestueuze kathedralen; de ploegijzers werden omgevormd in zwaarden; het kanonnenvuur vormde de papavervelden om in velden van bloed. En ziedaar! Diegene die dood gewaand was, werd gezien op de slagvelden terwijl ze een kruisbeeld op stervende lippen drukte; en toen de rook van de strijd opgetrokken was en de nevel opgeklaard, zag men haar wandelen in de glorie van haar nieuwe Paasmorgen; en zelfs nu, terwijl de mensen haar gadeslaan, groeit zij!
Christus moest dus oprecht zijn toen Hij verklaarde dat zijn Kerk zou blijven bestaan tot het einde van de wereld.
Uit haar geschiedenis blijkt dus een grote en wonderbare les, namelijk de volgende: Christus is opgestaan uit de doden, niet omdat Hij een mens is, maar omdat Hij God is. De Kerk staat op uit het graf waarin gewelddadige handen of tijdelijke dwalingen haar wilden opsluiten, niet omdat ze menselijk is, maar omdat ze goddelijk is. Niets kan uit de doden opstaan, behalve de Godheid.
De wereld zou er lessen moeten uit trekken en niet langer wachten op de dood van de Kerk. Indien een klok duizend maal geluid had zonder dat er een begrafenis was, zouden de mensen beginnen overwegen dat deze begrafenis een grap was. Hetzelfde geldt voor de Kerk. Het bericht van haar executie was geafficheerd, maar de executie heeft nooit plaatsgevonden De wetenschap heeft haar gedood, maar ze is er nog altijd. De geschiedenis heeft haar begraven, maar ze is nog altijd levend. Het modernisme heeft haar gedood, maar ze leeft nog.
Zelfs beschavingen worden geboren, bereiken grootheid, gaan vervolgens achteruit, lijden en sterven; maar ze herrijzen nooit. Maar de Kerk herrijst wel; sterker nog, ze vindt voortdurend haar weg uit het graf, omdat ze een Kapitein heeft die het middel gevonden heeft om eruit te komen. De wereld kan verwachten dat ze moe wordt, dat ze zwak zou zijn wanneer ze machtig wordt, dat ze arm zou worden wanneer ze rijk is, maar de wereld moet er nooit op rekenen dat ze sterft. De wereld zou moeten stoppen met wachten op de verdwijning van wat zo vaak tevergeefs uitgedoofd werd.
Zoals een machtige eik die zich gedurende twintig eeuwen opgericht heeft, draagt zij frisgroen gebladerte voor ieder nieuw tijdperk, opdat dit tijdperk naderbij zou kunnen komen en profiteren van de verfrissende zegen van zijn schaduw. De bloemen die deze lente hun geurige kelken openen, zijn geen oude dingen, maar nieuwe dingen op een oude wortel.
Zo is de Kerk. Zij wordt ieder nieuw tijdperk herboren en daarom is zij het enige nieuwe in de wereld. Het zijn de dwalingen die oud zijn, want onze zogenaamd nieuwe gedachte is slechts een oude dwaling met een nieuw etiket; het is geen nieuwe geestdrift of een nieuwe loyaliteit. De Kerk heeft alle dwalingen van het verleden aan de kant gezet, want ze weet dat meegaan met de voorbijgaande grillen van een bepaald tijdperk, betekent weduwe zijn in het volgende. Ze loopt dus niet achter op haar tijd, maar voor, altijd fris terwijl de tijd sterft.
Zij zal blijven sterven en herleven en, bij iedere terugkerende cyclus van Goede Vrijdag en Paaszondag, zal het enige levensdoel zijn Christus en de gekruisigde Christus te prediken. Als student zou ik verondersteld kunnen worden haar doelstellingen enigszins te kennen, en als priester enigszins haar geheimen; en ik verzeker jullie in alle eerlijkheid… dat de Kerk de regeringen niet wil omverwerpen, de vooruitgang niet wil belemmeren, geen moeite doet om diegenen te vervolgen die het niet eens zijn met haar (ik weet dat al die dingen van haar gezegd worden).
Maar wat ze wel nastreeft, met al het vuur van haar ziel, is de gevangen geesten ertoe brengen dat ze Christus begrijpen, de verlangens naar de gelukzalige Vrijheid van de kinderen van God te leiden, om de mensenharten te doen kloppen met de Liefde die andere liefdes koud laat, en de ogen te openen voor een Schoonheid die alle andere schoonheden in verlegenheid brengt…
Er zijn geen wapens om van deze vrede een gewapende vrede te maken, maar men zal twee onbetekenende instrumenten gebruiken, die vanaf het begin gebruikt werden, en dat zijn de instrumenten die Onze Heer zijn apostelen leerde gebruiken, namelijk die van vissers en van herders. Daarom zou ik zeggen dat wij verder zullen gaan met alle middelen, met het lokaas van de visser en de herdersstaf van de herder. Met het lokaas zullen we de zielen voor Christus grijpen, en met de herdersstaf zullen we ze behouden, zelfs tot het einde van de tijden; want als vissers van mensen en herders van zielen zijn wij aangeworven in de hoge bestemming om van Christus de Koning van de menselijke harten te maken; en met alleen het teken van de profeet Jona, kan de verwezenlijking van deze bestemming nooit in twijfel getrokken worden, want als de waarheid zegeviert, wint Christus; als de waarheid… Maar de waarheid kan niet verliezen. Uittreksel uit The Divine Romance.
De eerbiedwaardige Fulton John Sheen is geboren in El Paso, in Illinois op 8 mei 1895. Hij bezocht het Sint-Paulus seminarie in Minnesota en werd priester gewijd in 1919. Na zijn studies voortgezet te hebben aan de katholieke Universiteit verwierf hij een doctoraat in filosofie aan de Katholieke Universiteit van Leuven in België. In 1930 begon Mgr. Sheen een radio-uitzending op zondagavond “the Catholic Hour”, en in 1951 lanceerde Mgr. Sheen, ondertussen bisschop, “Life Is Worth Living” (Het leven is het waard geleefd te worden), dat een van de populairste televisie-uitzendingen geworden is in de Verenigde Staten, en dat hem een Emmy heeft opgeleverd in 1952. Door Paus Paulus VI werd hij tot aartsbisschop verheven in 1969. Hij is overleden op 9 december 1979. Paus Benedictus XVI verklaarde hem Eerbiedwaardige Dienaar van God op 28 juli 2012. Bron: https://www.thecatholicthing.org/2023/04/09/sunday-morning-came/. Deze tekst werd uit het Engels vertaald door Jos en Helene Van Dyck.