Recent wetenschappelijk onderzoek ontzenuwt de slogans ten gunste van een opvoeding door homoseksuele ouders. Twee recent gepubliceerde studies tonen aan dat, in tegenstelling tot wat men gedurende jaren verzekerde, er wel degelijk verschillen zijn tussen de resultaten van een opvoeding in een context van homoseksuele ouders of die van een opvoeding in een traditionele familie.
Het artikel van professor Loren Marks
Dit artikel werd in juli 2012 gepubliceerd in Social Science Research onder de titel “Same-Sex Parenting and Children’s Outcomes: A Closer Examination of the American Psychological Association’s brief on Lesbian and Gay Parenting” (Homoseksuele ouders als opvoeders en gevolgen voor de kinderen: een nader onderzoek van het dossier van de Amerikaanse Psychologische Vereniging over de opvoeding door homoseksuelen). In dit artikel bekijkt professor Marks van de School voor Menselijke Ecologie van de Louisiana State University opnieuw de 59 studies hernomen in een dossier van de American Psychological Association (APA) dat gepubliceerd werd in 2005. En hij besluit dat “geen enkele van de 59 studies waarnaar in het dossier van 2005 van de APA verwezen wordt een betekenisvol en van het toeval afhangend staal, dat representatief is voor de ouders — gay of lesbisch — en hun kinderen vergeleken wordt met een betekenisvol en van het toeval afhangend staal, dat representatief is voor de gehuwde man-vrouw ouders en hun kinderen. De beschikbare gegevens die vooral bekomen werden uit kleine monsters, zijn onvoldoende betrouwbaar om een solide conclusie te ondersteunen, zij het in de ene of de andere zin.”
De studie van professor Mark Regnerus
De socioloog Mark Regnerus, van het Centrum voor Bevolking van de Universiteit van Texas (Austin) legt talrijke bewijzen voor, nieuwe en empirisch van aard, van het feit dat er verschillen zijn tussen kinderen van ouders in een homoseksuele relatie en kinderen die door hun gehuwde biologische ouders worden opgevoed. Deze resultaten werden verzameld in de New Family Structures Study (NFSS) van de Universiteit van Texas. Deze studie streeft er naar betrouwbaarder gegevens aan te bieden, op nationaal vlak, over de kinderen uit verschillende types familie: intacte biologische familie, familie met een scheiding op latere leeftijd, samengesteld gezin, eenoudergezin, familie met een lesbische moeder of een homoseksuele vader, en andere types familie. De NFSS werd ruimschoots erkend als een ernstige wetenschappelijke studie (zelfs een van degenen die haar afbraken moest erkennen dat ze “beter gesitueerd was dan praktisch alle eerdere studies om de verschillen tussen deze verschillende bevolkingsgroepen aan het licht te brengen”). Zijn resultaten werden in juli 2012 gepubliceerd in het tijdschrift Social Science Research onder de titel “How Different Are the Adult Children of Parents Who Have Same-sex Relationships?”(Hoe anders zijn de volwassen kinderen van ouders die een homoseksuele relatie hebben?)
Volgens Regnerus zelf vertoont de NFSS drie specifieke karakteristieken:
1) zij vertoont de resultaten, enerzijds, van personen die vermelden dat hun moeder actief lesbisch was (ML) of hun vader actief homo (VH) en anderzijds van personen uit intacte biologische families (IBF). Daarentegen vergeleken de meeste studies die tot dan toe gepubliceerd waren kinderen uit homoseksuele families met die van kinderen van gescheiden ouders, van samengestelde gezinnen of eenoudergezinnen, enz., wat natuurlijk de resultaten vertekent.
2) de NFSS heeft betrekking op volwassen jongens en meisjes, terwijl de meeste andere studies betrekking hebben op kinderen die nog aan hun ouders toevertrouwd zijn. Erger nog, de andere studies stellen zich vaak tevreden met het ondervragen van de ouders en ignoreren volledig de uiteindelijke weerslag van een homoseksuele opvoeding, die men enkel kan meten, zoals de NFSS doet, bij de volwassene die uit zo een opvoeding voortkomt.
3) de NFSS heeft een breed en van het toeval afhangend staal genomen van heel de Amerikaanse bevolking, uit personen tussen 18 en 39 jaar, opgevoed in verschillend types thuis. Men heeft in een eerste selectie 15.000 personen voorgedragen en men heeft er 2.988 uitvoerig ondervraagd, waarvan 175 met ML en 73 met VH. Ter vergelijking: op een uitzondering na, hebben alle andere studies betrekking op beperkte en niet representatieve stalen. Sommige studies doen zelfs beroep op vrijwilligers, die activisten van de homoseksuele zaak blijken te zijn, wat dan weer hun objectiviteit twijfelachtig maakt.
Bovendien houdt de studie rekening met een hele reeks variabelen zoals leeftijd, geslacht, ras, niveau van opvoeding van de moeder, sociaal niveau van thuis, het niveau van wettelijke en sociale aanvaarding van homoseksualiteit in de onmiddellijke omgeving, enz. Deze voorzorg laat toe enkele verklaringen die van de waargenomen variaties in de resultaten in de verschillende types familiale structuren afwijken te verwijderen.
De NFSS bevestigt ook wat andere studies reeds in het daglicht stelden: het extreem laag aantal stabiele koppels bij gays of lesbiennes. Daarom erkent professor Regnerus zonder moeilijkheden dat één van de verwijten die men de studie maakte, namelijk dat men niet de kinderen van IBF vergeleek met kinderen van homoseksuele koppels, gewettigd is. Maar hij preciseert dat het niet gaat om een poging van de NFSS om de resultaten in een bepaalde richting te duwen, maar eerder om de vaststelling hoe moeilijk het is om, ondanks alle inspanningen (15.000 ondervraagde personen), volwassen zonen of dochters te vinden die opgevoed zijn door een stabiel homoseksueel koppel ( “stabiel” werd in de studie gedefinieerd als 3 of meer jaren gemeenschappelijk leven). Daarentegen stelt de NFSS zonder enige twijfel vast dat er betekenisvolle verschillen zijn in de resultaten van enerzijds de opvoeding in een familiale structuur waar een van de ouders homoseksuele relaties onderhield en anderzijds de opvoeding in een intacte biologische familie.
De echtheid van deze verschillen kan men vaststellen op sociaal vlak. Enkele voorbeelden: de jonge volwassenen met VH of ML ontvangen drie keer zo vaak sociale hulp als diegenen die uit een IBF komen. Wat de graad van werkloosheid betreft is de verhouding 3,5 keer. Er zijn meer gevallen van criminaliteit in de eerste groep dan in de tweede. De kinderen met ML geven toe dat zij voorwerp waren van een seksueel contact met een van de ouders of een volwassene in een verhouding die 11 keer zo hoog is als bij kinderen uit een IBF. Bij kinderen met een VH is deze verhouding nog 3 maal hoger. Wat seksueel misbruik betreft (hier te verstaan als een seksuele handeling uitgevoerd tegen de wil van het kind): dit overkomt kinderen met ML 4 keer meer dan kinderen uit een IBF; voor de kinderen met VH is deze verhouding 3. Kinderen met VH zijn dan weer 3 keer vaker dan kinderen uit een IBF blootgesteld aan seksueel overdraagbare ziekten, en die met ML 2,5 keer. De kinderen die voortkomen uit een gescheiden koppel en opgevoed werden door een ML of een VH scoren het slechtst wat de consumptie van marihuana betreft.
Op het vlak van mentale en emotionele gezondheid geven kinderen met ML en VH blijk van een grotere onzekerheid in de familiale structuur. Door derden geadopteerde kinderen en die van ML vertonen het hoogste percentage problemen verbonden aan angstgevoelens, depressie of relatiemoeilijkheden. Op al deze vlakken halen kinderen uit een IBF de beste cijfers. Een gelijkaardige tendens tekent zich af voor zelfmoordneigingen (5 keer meer bij kinderen met VH dan bij die uit IBF, en 2,5 keer vaker bij die met ML).
Als men jonge volwassenen ondervraagt over de kwaliteit van hun persoonlijke relaties, vindt men de slechtste scores in de groep VH, gevolgd door de groep geadopteerde kinderen, degenen die door een stiefmoeder of een stiefvader worden opgevoed en de groep ML. Weer gaan de beste cijfers naar de groep IBF. In de groepen VH en ML treft men het hoogste percentage personen aan dat zich zelf homoseksueel noemt. De jongeren uit de groep ML hebben de laagste score wat trouw aan het huwelijk of in het samenleven betreft (3 maal vaker ontrouw dan volwassenen uit de groep IBF; voor de groep VH is deze verhouding 2).
Kort samengevat, op 40 verschillende indicatoren zijn er statistisch betekenisvolle verschillen voor 25 indicatoren tussen de groep ML en de groep IBF, en voor 11 indicatoren tussen de groep VH en de groep IBF.
Met het oog op deze gegevens is het moeilijk de slogan “er is geen verschil tussen een opvoeding door homoseksuele ouders en de opvoeding in een traditionele familie” te verdedigen. Daarentegen kan men zonder risico te lopen zich te vergissen de volgende bewering bevestigen: in vergelijking met eender welke familiale structuur, is het een onweerlegbaar voordeel voor een kind opgevoed te worden door zijn biologische ouders in een intacte familie.
Ana Samuel is “research scholar” aan het Witherspoon Institute in Princeton. Deze tekst is een samenvatting van haar voordracht op www.familystructurestudies.com. Op deze site kan men vinden:
– de originele studies van Loren Marks en Mark Regnerus
– de referenties van de hierboven geciteerde teksten
– een uitleg over het ontstaan van NFSS
– de argumenten van het hevig debat dat deze studies in de VSA veroorzaakt hebben (met name de teksten van het tijdschrift Social Science Research, maar ook de commentaren op het net, in de New York Times, Fox News, ABC, National Review on Line, enz.)
In een ander artikel dat in didoc verscheen, wijst men er ook op hoe moeilijk het is een werkelijk aan het toeval overgelaten staal te verzamelen om het verschijnsel homoseksualiteit te bestuderen, evenals de extreme onstandvastigheid van de homoseksuele koppels.Dit artikel werd uit het Frans vertaald door Jos en Helene Van Dyck.