Op Pinksteren zendt Jezus ons zijn Geest opdat wij ten volle met Hem, de eeuwige Zoon van de Vader, zouden kunnen één worden. In een vorig artikel hebben wij de gaven van de heilige Geest bestudeerd. In deze tekst overdenken wij zijn vruchten.
In de heilige Schrift wordt de rechtvaardige dikwijls beschreven als “een boom geplant aan stromend water, die op tijd zijn vrucht geeft en waarvan de bladeren niet verwelken: al wat hij doet, slaagt” (Ps. 1, 3). Deze man is degene die zich laat leiden door de heilige Geest, de heiligmaker, d.w.z. hij die in ons de heiligheid smeedt, de gelijkenis met God.
Zoals men de boom aan zijn vruchten kent, zo herkent men de met God verenigde ziel aan de vruchten die de derde Persoon van de heilige Drievuldigheid in haar bewerkt. “De vruchten van de Geest zijn volmaaktheden die de heilige Geest in ons bewerkt als eerstelingen van de eeuwige heerlijkheid. De kerkelijke traditie noemt er twaalf: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid, bescheidenheid, matigheid, kuisheid (Gal. 5, 22-23 vulg.)” (Catechismus van de Katholieke Kerk, 1832).
De liefde, de belangrijkste van alle deugden, is duidelijk ook de grootste vrucht van de heilige Geest. De derde Persoon van de heilige Drievuldigheid wordt dikwijls de Gave genoemd. Het is Hij die ons de nabijheid van God doet voelen en die ons opwekt om onszelf te geven, uit onszelf te treden, de anderen tegemoet te gaan, ze te dienen, in één woord: lief te hebben.
De vreugde is het gevolg van de liefde: ze is de vrucht van de eenheid met God en van onze gave aan de anderen. Jezus zelf “sprong op van vreugde onder de werking van de heilige Geest” (Luc. 10, 21). Paus Franciscus “nodigt iedere christen uit, waar of hoe hij zich bevindt, vandaag nog zijn persoonlijke ontmoeting met Jezus Christus te hernieuwen of, minstens de beslissing te nemen zich door Hem te laten ontmoeten, hem iedere dag zonder ophouden te zoeken. Er is geen reden waarom iemand zou kunnen denken dat deze uitnodiging niet voor hem is, want ‛niemand is uitgesloten uit de vreugde die de Heer ons brengt’” (Evangelii Gaudium 3).Wanneer de naastenliefde zich verspreidt over de anderen, wordt de vreugde als het ware bevestigd: “zich in dienst aan anderen geven, terwijl men zichzelf vergeet, is zo efficiënt dat God deze houding beloont door een vreugdevolle nederigheid” (heilige Josemaría, Brief, 24 maart 1931).
Volgt dan de vrede “van God, die alle begrip te boven gaat” (Fil. 4, 7). Zij hangt niet af van gunstige omstandigheden, noch van het feit dat men ons “met rust laat”, noch van een geweten dat zich sluit voor de vereisten van het goede. De vrede komt uit het hart wanneer de heilige Geest er woont. Ze is het ontbreken van onrust, en het berusten van de wil in het stabiele bezit van het goede. Ze veronderstelt de geestelijke strijd tegen de innerlijke bronnen van wanorde, nl. de passies.
“De liefde is geduldig” (1 Cor 13, 4): op de weg van het bestaan doet het geduld (patientia, van “pati”, “lijden”) de ware zin van het lijden, van de beproeving, van de tegenspraak ontdekken en beleven. Beleefd in Christus wordt het geduld een werktuig van het heil, een weg van verlossing, een bron van kalmte en vreugde: “Het is niet het feit het lijden te vermijden, te vluchten voor de pijn, dat de mens geneest, maar het vermogen de tegenspoed te aanvaarden en erin te rijpen, er een zin in te vinden door de vereniging met Christus, die met een oneindige liefde geleden heeft” (Benedictus XVI, Spe Salvi 37). De lijdende persoon weet dat, om meer vrucht te geven, de wijnstok moet gesnoeid worden (cf. Joh. 15, 1-2).
De vriendelijkheid lijkt op het geduld en is het verlengde van de deugd van de hoop. Zij weerspiegelt de gelijkmoedigheid, de gelijkheid van ziel en stemming. Ze is het eigene van de mens die niet de speelbal is van de wederwaardigheden van het bestaan, zoals een windwijzer die volgens de wind ronddraait. De lankmoedige is verankerd in God: wat er ook gebeure, hij wordt niet verstoord. Hij weet dat zijn bestaan vruchtbaar is, ook wanneer de vruchten van zijn daden niet zichtbaar worden, want “mijn uitverkorenen zullen niet vruchteloos werken” (Jes. 65, 23).
De goedheid is een stabiele gesteltenis van de wil, die ervoor zorgt dat wij aan allen alle goeds toewensen, zonder onderscheid. Zij sluit de afgunst uit want men kan het goede van een ander niet benijden wanneer men zelf het hoogste goed bezit, nl. de vriendschap met God, die ons op haar beurt ertoe brengt het goede van de ander te zoeken.
De trouw is de goedheid in actie. Het volstaat niet het goede van de ander te willen. Men moet zich ook inzetten om het te bevorderen. De kern-houding van de trouw is het dienstbetoon. Ze vertolkt zich in het bijzonder door werken van barmhartigheid, zowel lichamelijke als geestelijke.
“De liefde laat zich niet verbitteren” zegt de H. Paulus (1 Cor 13, 5). De zachtheid kenmerkt zich door de fijngevoeligheid en de vriendelijkheid van de persoon die zoveel zielskracht heeft dat hij weerstaat aan de uitbarstingen van woede, van wrok of ongeduld. Jezus vraagt Hem na te volgen op dit punt: “Leert van mij die zachtmoedig ben en nederig van hart” (Mat. 11, 29).
De ingetogenheid vormt een samenvatting van alle vruchten. Ze is de tot volmaaktheid gebrachte rechtvaardigheid. Door ons de vrucht van de ingetogenheid toe te kennen doet de heilige Geest ons in zekere mate deelhebben aan de onveranderlijkheid van zijn Liefde midden de wisselvalligheden van het aardse bestaan.
De drie laatste vruchten worden ondergebracht in het raam van de hoofddeugd van de matigheid. De bescheidenheid is de aantrekkelijke houding van de eenvoudige, evenwichtige mens, die zichzelf kent, die God dankt voor zijn talenten — zonder ze ten toon te spreiden —, en zijn zwakheden kent — zonder zich daarover complexen te maken —, want hij weet dat hij een kind van God is. De matigheid en de kuisheid weerspiegelen de harmonie van de gehele persoon, die een volle beheersing over zichzelf heeft, opdat zijn lichaam en zijn driften ten dienste zouden staan van de ware liefde.
Bij het lezen van de beschrijving van de vruchten van de heilige Geest zou men willen uitroepen: hoe zou ik zo iemand willen zijn! Deze wens behoort niet tot de utopie, want het is Gods wil dat wij “zo iemand “ zouden zijn. Juist daarom geeft hij ons zijn Geest: “Komt tot mij, gij allen die mij begeert en verzadigt u aan mijn vruchten. Aan mij te denken is zoeter dan honing, mij te bezitten gaat boven een honingraat uit” (Sirach, 24, 19-20). Aan ons zijn uitnodiging te aanvaarden en ons, door onze innerlijke strijd af te stemmen op zijn ingevingen, op zijn licht en zijn kracht.
Stefaan Seminckx is priester, doctor in de geneeskunde en in de theologie. Deze tekst werd geïnspireerd door een meditatie uit de Reeks “Spreken met God” van Francisco Fernandez-Carvajal (uitgave De Boog, Utrecht 1996, Deel 3 – Paastijd, pag. 270 en volg.). Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Walter Van Goethem.