Paus Franciscus spreekt vaak over “synodaliteit” en over “synodale weg”. Dat wordt het thema van de volgende bisschoppensynode, in 2023. In Duitsland vormt de “synodale weg” die de plaatselijke bisschoppen volgen het onderwerp van discussies. Hoe moet men dit begrip verstaan, dat etymologisch betekent “samen op weg gaan”?
Het was paus Paulus VI die de bisschoppensynode oprichtte bij het begin van de vierde en laatste sessie van het tweede Vaticaans Concilie. Het gaat om een permanente instelling, opgericht door het motu proprio Apostolica Sollicitudo, van 15 september 1965.
Dit document preciseert dat, “vanuit haar aard, de Bisschoppensynode als zending heeft te informeren en raad te geven” (1). Er wordt ook aangegeven dat “de Bisschoppensynode direct en onmiddellijk onderworpen is aan het gezag van de paus van Rome”. Het is de taak van de paus de synode bijeen te roepen, de thema’s die behandeld moeten worden vast te leggen, de verkiezing van deelnemers te bekrachtigen, de vergadering voor te zitten, enz. (2). De synodevaders zijn de bisschoppen die verkozen werden door de bisschoppenconferenties, de vertegenwoordigers van religieuze instellingen en de kardinalen die de afdelingen van de Romeinse curie voorzitten.
Een gelijkaardige instelling, die echter niet permanent is, bestaat op het niveau van de bisschoppenconferenties, van de kerkelijke provincies of van de diocesen. In het eerste geval heet dat “plenair concilie”, in het tweede “provinciaal concilie”, in het derde “diocesane synode” (3).
Een redevoering van paus Franciscus
Naar aanleiding van de 50ste verjaardag van de oprichting van de Bisschoppensynode heeft paus Franciscus op 17/10/2015 een belangrijke redevoering gehouden waarin hij beschrijft wat hij verstaat onder “synodale Kerk”. Hier hebt u enkele betekenisvolle passages:
“Een synodale Kerk is een Kerk die luistert (…) Het is wederzijds luisteren waarin ieder iets te leren heeft. De gelovigen, het college van bisschoppen, de Bisschop van Rome: allen luisteren naar elkaar, en allen luisteren naar de Heilige Geest, de ‛Geest der waarheid’ (Joh. 14, 17), zodat zij te weten komen wat hij ‛zegt tot de Kerken’ (Openb. 2, 7). Door de Synodevaders treden de bisschoppen op als betrouwbare bewakers, vertolkers en getuigen van het geloof van de gehele Kerk dat zij zorgvuldig dienen te onderscheiden van de wisselvallige stromingen van de publieke opinie.”
“Het Synodeproces mondt uit in het luisteren naar de Bisschop van Rome, die geroepen is te spreken als ‛herder en leermeester van alle Christenen’ niet op basis van zijn persoonlijke overtuigingen maar als de oppergetuige voor de fides totius Ecclesiae [het geloof van de hele Kerk], ‛de hoeder van de gehoorzaamheid en de conformiteit van de Kerk aan de wil van God, aan het Evangelie van Christus, en aan de traditie van de Kerk’”.
“Het feit dat de Synode altijd handelt cum Petro et sub Petro [met Petrus en onder Petrus] — inderdaad niet alleen cum Petro, maar ook sub Petro — is geen beperking van de vrijheid, maar een waarborg voor eenheid, want de Paus is, door Gods wil, ‛de eeuwige en zichtbare bron en fundament van eenheid, zowel van de bisschoppen als van het gehele gezelschap van de gelovigen.’ Hiermee nauw verbonden is het concept van ‛hierarchica communio’ — ‛hiërarchische gemeenschap’ — zoals toegepast door het Tweede Vaticaans Concilie: de bisschoppen zijn verbonden met de Bisschop van Rome door de band van bisschoppelijke gemeenschap (cum Petro), terwijl zij tegelijkertijd hiërarchisch aan hem als hoofd van het college onderworpen zijn (sub Petro).”
De synode is dus geen parlementaire vergadering waar meerderheid en oppositie tegenover elkaar staan (4), ook geen middel voor een drukkingsgroep om het geloof en de moraal van de Kerk te veranderen. Men mag ook niet verwijzen naar “de geest” of “de dynamiek” van de synode om een leerstellige waarde te geven aan persoonlijke meningen die tijdens het werk van de vergadering geuit werden. Tenslotte is een synode niet zomaar een klankkast voor de publieke opinie, een begrip dat vaak verward wordt met een ander, dat nauw verbonden is met dat van de “synodaliteit”: de sensus fidei [geloofszin, geloofsaanvoelen] of sensus fidelium [oordeelsvermogen van de gelovigen].
De sensus fidei
Paus Franciscus wilde dat de twee synodes over de familie (2014 en 2015) voorafgegaan werden door een brede raadpleging van het Volk Gods. Evenzo zal de synode met het thema “Voor een synodale Kerk: gemeenschap, deelname en zending” zich uitspreiden over twee jaar, van oktober 2021 tot oktober 2023 en uit drie fases bestaan (diocesaan, continentaal, universeel).
Deze manier van doen beantwoordt aan een andere karakteristiek van de synodaliteit, waarnaar ook verwezen wordt in de redevoering van 17/10/15:
“Na verklaard te hebben dat het volk van God bestaat uit alle gedoopten die geroepen zijn ‛een spiritueel huis en een heilig priesterschap te zijn’, verklaarde het Tweede Vaticaans Concilie vervolgens dat ‛het gehele lichaam van de gelovigen, die een zalving hebben ontvangen, die komt van de heilige (cf. 1 Joh 2, 20.27), niet kan dwalen in zaken die het geloof betreffen. Deze eigenschap is te zien in het bovennatuurlijk geloofsaanvoelen (sensus fidei) van het gehele volk van God, wanneer het van de bisschop tot aan de laatste der gelovigen een universele consensus in zaken van geloof en moraal zichtbaar maakt.’”
De leer van de geloofszin van de gelovigen en van heel het Volk Gods is diep geworteld in de Heilige Schrift, in de Overlevering en in het Leergezag. Hij is bijvoorbeeld heel aanwezig in de documenten van het tweede Vaticaans Concilie, voornamelijk Lumen Gentium en in het Leergezag van de laatste pausen.
Allen die in Christus door het doopsel ingelijfd zijn, nemen deel aan zijn profetische zending, door de gave van het geloof, voorzeker op een andere manier, volgens de functie en het charisma van elkeen. Als gave van de Heilige Geest en als deugd vestigt het geloof in ieder een soort gelijkvormigheid met de waarheden van het heil. Het theologaal geloof, als zodanig, geeft een onfeilbare kennis van de waarheden die het onderricht. Deze sensus fidei vertaalt zich in een soort intuïtie, een “flair”, een sentire cum Ecclesia voor wat de waarheden van het geloof betreft (5). De Kerk, als Mystiek Lichaam van Christus, geniet datzelfde voorrecht verbonden aan het geloof. Men maakt soms een onderscheid tussen de sensus fidei van de individuele gelovige en die van het Volk Gods: de eerste wordt dan sensus fidei fidelis genoemd, de tweede sensus fidei fidelium.
Men kan de sensus fidei enkel begrijpen vanuit het geloof want het is er een uiting van. Het is een gevoel van het geloof, niet van de rede, van de verbeelding, van de affectiviteit. Daarom kan een theoloog de geloofszin missen, terwijl een ongeletterde persoon hem wel heeft. Het kan gebeuren dat in de schoot van de Kerk een meerderheid zich aftekent om een punt van de leer te verwerpen, zoals in het geval van Humanae Vitae, maar de geloofszin wordt niet gemeten aan het aantal stemmen verzameld voor een voorstel (6). De theologie en het Leergezag kunnen — en moeten — bijdragen tot het onderscheiden van een authentieke geloofszin. Omgekeerd kan de sensus fidei het Leergezag verlichten en de evangelisatie taak van de Kerk oriënteren (7).
De sensus fidei veronderstelt een authentiek beleven van het geloof (subjectief criterium) en vasthouden aan de geloofsschat (objectief criterium). Het moet daarom het voorwerp zijn van een gegrond en gezaghebbend onderscheid, niet alleen om te zien of deze criteria geëerbiedigd worden, maar om, zelfs als ze aanwezig zijn, ervoor te zorgen dat een verkeerde mening van een persoon of van een groep personen niet samengaat met een oprecht beleven van het geloof.
De sensus fidei mag niet zonder meer verward worden met het beleven van het geloof en het vasthouden aan het Leergezag. Enkele voorbeelden:
– Benedictus XVI nodigde de theologen vaak uit om aandacht te besteden aan “de wijsheid van heiligen”, om bereid te zijn te luisteren naar het geloof van de allerkleinsten, diegenen aan wie de Vader heeft willen openbaren wat Hij verborgen hield voor wijzen en geleerden (cf. Mt 11, 25). Als men de heilige Thérèse van Lisieux leest, een persoon zonder veel geleerdheid, bezorgt zij een boodschap die uit het hart van het geloof komt, trouwer dan die van sommige theologen.
– De volkse vroomheid: op een dag zei paus Franciscus dat indien we willen weten wie Maria is, “richten we ons tot theologen; indien we willen weten hoe haar te beminnen, moet men het volk vragen.” (8)
– Wanneer Franciscus zegt dat “de Kudde ook haar eigen ‘flair’ heeft om de nieuwe wegen te onderscheiden die de Heer opent voor de Kerk”, spreekt hij van deze nieuwe manieren om de boodschap van het Evangelie te actualiseren in de huidige context, waarvoor de herders aandacht moeten hebben. De heilige Johannes Paulus II sprak in Familiaris Consortio, nr. 5 over “de geloofszin, die een gave is van de Geest aan alle gelovigen.(…) Wegens hun bijzondere roeping hebben de leken zelfs de specifieke taak de geschiedenis van de wereld te interpreteren in het licht van Christus, voor zover zij geroepen zijn om de aardse werkelijkheid te belichten en te ordenen volgens het plan van God de Schepper en Verlosser.”
– De afkondiging van het goddelijk moederschap van Maria op het concilie van Efeze werd onthaald door het enthousiasme van de menigte; de afkondigingen van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis (1854) en van de Tenhemelopneming van Maria (1950) werden voorafgegaan door een soort raadpleging van het Volk Gods.
Tenslotte is het nuttig eraan toe te voegen dat een raadpleging van het Volk Gods kan zorgen voor cijfergegevens, voor een inventarislijst, voor een vinger aan de pols van de publieke opinie. Het gaat om gegevens van sociologische aard, verschillend van de sensus fidei, maar die ook belang kunnen hebben. Een andere kwestie die eerder valt onder de communicatiewetenschap is te weten hoe zo een raadpleging overkomt bij de gewone sterveling. Er moet zonder twijfel een inspanning gedaan worden om de ware zin van de synodaliteit uit te leggen.
Stefaan Seminckx is priester, Doctor in de Geneeskunde en in de Theologie.
(1) Canon 342 van de CIC [codex van het canoniek recht] preciseert: “De bisschoppensynode is een vergadering van Bisschoppen die, uitgekozen uit de verschillende gebieden van de wereld, op vastgestelde tijden bijeenkomen om een nauwe verbondenheid tussen de Paus en de Bisschoppen te bevorderen en om de Paus tot het behoud en de groei van geloof en zeden en tot het onderhouden en versterken van de kerkelijke discipline met hun raad behulpzaam te zijn, alsook om overleg te plegen over vraagstukken die het handelen van de Kerk in de wereld betreffen.”
(2) Canon 343 van de CIC: “De bisschoppensynode heeft tot taak de te behandelen onderwerpen te bespreken en hieromtrent wensen te uiten, niet echter om terzake beslissingen te nemen en decreten uit te vaardigen, tenzij de Paus in bepaalde gevallen aan de synode beslissingsmacht gegeven heeft, in welk geval het hem toekomt de beslissingen van de synode te bekrachtigen.”
(3) Hun aard en hun werking worden gepreciseerd in de canons 439-446 en 460-468 van CIC.
(4) “(…) we moeten nauwkeurig zijn wanneer we spreken over synodaliteit, over synodale weg, over synodale ervaring. Het is geen parlement, synodaliteit betekent niet parlement houden. De synodaliteit is niet eenvoudigweg discussiëren over problemen, over verschillende dingen die in de maatschappij bestaan. Het gaat verder dan dat. Synodaliteit gaat niet om het zoeken naar een meerderheid, een akkoord dat we moeten sluiten bovenop pastorale oplossingen” (Franciscus, Audiëntie voor de nationale Raad van de Italiaanse katholieke actie, 30-4-21)
(5) “Drie belangrijke uitingen van de sensus fidei fidelis in het persoonlijke leven van de gelovige kunnen hier genoemd worden. De sensus fidei fidelis stelt individuele gelovigen in staat: 1°) te onderscheiden of een bepaald onderricht of een praktijk waarmee zij op dat moment in de Kerk te maken krijgen, coherent is met het ware geloof van waaruit zij leven binnen de kerkelijke gemeenschap; 2°) in de verkondiging onderscheid te maken tussen wat wezenlijk en wat bijkomstig is (§64); 3°) en vast te stellen en in praktijk te brengen welk getuigenis van Jezus Christus zij moeten afleggen in de historische en culturele context waarin zij leven.” (Internationale Theologische Commissie, De sensus fidei in het leven van de Kerksensus fidei in het leven van de Kerk, 2014, nr. 60)
(6) “Wegens de gave van de Heilige Geest bezitten de leden van de Kerk de ‛geloofszin’. Het gaat om een soort ‛geestelijk instinct’, dat ons laat sentire cum Ecclesia en onderscheiden wat conform is met het apostolisch geloof en met de geest van het Evangelie. Ongetwijfeld mag de sensus fidelium niet verward worden met de sociologische realiteit van een meerderheidsopinie, dat is duidelijk.” (Franciscus, Toespraak tot de leden van de ITC, 6-12-13).
(7) “In de Apostolische Exhortatie Evangelii Gaudium heb ik benadrukt dat ‛het volk van God heilig is dankzij deze zalving die het onfeilbaar maakt in credendo’, en eraan toegevoegd ‛dat iedere gedoopte, wat zijn functie in de Kerk en het niveau van de vorming in zijn geloof ook is, een actief subject van evangelisatie is, en het zou niet juist zijn te denken aan een evangelisatieschema dat door gekwalificeerde personen wordt verwezenlijkt, terwijl de rest van het gelovige volk alleen maar passief van hun activiteit zou moeten profiteren.’ De sensus fidei voorkomt een rigide scheiding tussen een Ecclesia docens (een Kerk die onderwijst) en een Ecclesia discens (een kerk die leert), aangezien de kudde evenzeer instinctief in staat is de nieuwe wegen die de Heer aan de Kerk openbaart, te onderscheiden.” (Franciscus, Toespraak ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van de oprichting van de Bisschoppensynode, 17-10-15)
(8) Onderhoud met P. Antonio Spadaro, gepubliceerd in de tijdschriften van de Jezuïeten in september 2013.