Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen
man sitting on gray concrete wall

De doolhof van de “mannelijke malaise”

22 augustus 2023

Voor een deel van de publieke opinie wordt het idee dat man-zijn een sociaal privilege inhoudt, als zo evident beschouwd dat het niet besproken dient te worden. Met name de woke-beweging maakte er een van heer grondstellingen van. Er gaan echter steeds meer stemmen op om het in twijfel te trekken, ook in het kamp van links. En wat als het precies het tegenovergestelde was, namelijk dat mannen inmiddels het benadeelde geslacht zijn, tenminste in bepaalde domeinen?

Sommige gegevens lijken dit te bewijzen: jongens mislukken veel vaker op school dan meisjes, ze gaan minder vaak naar de universiteit en zijn minder vaak afgestudeerd, ze verlaten de arbeidsmarkt vaker, ze gebruiken meer drugs, ze plegen vaker zelfmoord, ze hebben een hoger misdaadcijfer en minder vrienden, ze verspillen meer tijd aan het scherm, ze worden steeds meer buiten de opvoeding van de kinderen gehouden.

In die context is het goed dat er stemmen opgaan in de publieke opinie om de ernst van het probleem te onderlijnen en oplossingen voor te stellen, vertrekkend van een niet gepathologiseerd beeld van mannelijkheid.

Een moedig boek

Eind 2022 publiceerde Richard Reeves — Brits onderzoeker aan de Brookings Institution, de model-thinktank van gematigd links in de Verenigde Staten — Of Boys and Men. Why the Modern Male Is Struggling. Why It Matters, and What to Do about It (Over jongens en mannen. Waarom is de moderne man in crisis. Waarom is dit belangrijk, en wat daaraan doen?) Zijn pleidooi staat haaks op het woke postulaat over mannelijkheid. Volgens Reeves is vandaag het man-zijn in feite veranderd in een nadeel op vele vlakken: de opvoeding, werk, gezondheid, psychologisch welzijn, familierelaties, enz.

Reeves is zeker niet de eerste auteur die zich over deze kwestie buigt. Sinds de eeuwwisseling zijn verschillende boeken verschenen over de crisis van de mannelijkheid, maar bijna altijd gericht op kinderen en jongeren. Dat is het geval met The War Against Boys (2001) van Christina Hoff Sommers, Boys Adrift (2016) van Leonard Sax, of nog The Boy Crisis (2018) van Warren Farrell en John Gray.

Toch heeft het boek van Reeves meer indruk gemaakt. Onder meer omdat het geschreven is door iemand die een reputatie van progressist heeft — hoewel hij zichzelf omschrijft als een “gewetensbezwaarde in de cultuuroorlog” —, die een benadering en een woordenschat hanteert die erg gewaardeerd wordt door huidig links, en die nochtans bepaalde standpunten verdedigt die als “conservatief” beschouwd worden, zoals het belang van het biologische in de gedaante van het mannelijke en het vrouwelijke, de schade veroorzaakt door het alleenstaand ouderschap of de geschiktheid van positieve discriminatie in het voordeel van de mannen in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt.

Verschillend van in de wieg

Het boek bevestigt ondubbelzinnig — en in duidelijke tegenstelling met de genderideologie — dat mannen en vrouwen van nature verschillend zijn.

Toch vervalt Reeves ook niet in biologisch determinisme. Hij vindt gewoon dat vrouwelijk en mannelijk het resultaat zijn van een mengeling van biologische en culturele factoren, zoals de wetenschap en het gezond verstand aantonen. Toch beweert de Britse auteur dat terwijl de eerste (biologische) meer doorwegen op de identiteit van de vrouw (met name vanwege de “moederlijke constitutie” van haar lichaam), het “script” dat de ontwikkeling van het mannelijke stuurt, eerder cultureel is: de jongen moet de leertijd van zijn mannelijkheid beëindigen in de maatschappij, door banden te creëren met andere personen. Traditioneel zorgen familie, werk en de religieuze gemeenschap voor deze banden, en daarmee een gevoel van verbondenheid en openbaar belang. Het probleem is dat veel mannen op deze drie vlakken “achterblijven”.

De school, bron van de mannelijke malaise

Een belangrijk deel van het probleem is verbonden met wat in de klaslokalen gebeurt. Jongens raken achterop nog voor ze beginnen. In de Verenigde Staten is het percentage vijfjarige meisjes dat het niveau “schoolrijpheid” bereikt heeft (school readiness) — een meting van de minimale cognitieve en niet-cognitieve competenties die nodig zijn om te slagen op school, — duidelijk hoger dan dat van de jongens. Ze doen het in het bijzonder veel beter wat betreft de verbale vaardigheden. Daarentegen wordt bij jongens veel vaker de diagnose gesteld van gebrek aan aandacht, dyslexie of hyperactiviteit. Het is ook bekend dat de ontwikkeling van uitvoerende functies (die dienen om de taken te organiseren, te begeleiden en te herzien, en die zo belangrijk zijn op school) bij meisjes eerder gebeurt dan bij jongens.

Dit zou voor een deel de lagere schoolprestaties van jongens kunnen verklaren. Toch verergeren bepaalde structurele factoren het probleem. Bijvoorbeeld het kleine aantal mannelijke leerkrachten dat als rolmodel kan dienen voor de jongens (Reeves stelt voor er meer aan te werven, en zo nodig zelfs beroep te doen op positieve discriminatie), de bijna totale afwezigheid van programma’s die gericht zijn op het versterken van de zwakheden van jongens — vergeleken bijvoorbeeld met de overvloed aan initiatieven die gericht zijn op het aanmoedigen van interesse en expertise van meisjes in STEM-vakken [wetenschap, technologie, engineering en wiskunde] — of nog het negatief effect, vooral voor jongens, van het begin van de lessen ’s morgens vroeg.

Anderzijds helpt inertie binnen de klas ook niet. Verschillende rapporten wijzen erop dat de voorsprong van meisjes bij de eenvormig gemaakte tests veel kleiner is dan in hun schoolresultaten, wat erop kan wijzen dat de manier van evalueren op school een “vrouwelijk kantje” vertoont, misschien door gewicht te hechten juist aan de attituden die verband houden met de uitvoerende functies: de huistaken op tijd afgeven, in orde zijn bij de examens, of in de klas duidelijk en met opportuniteit tussenkomen.

Wat ook de reden is, het resultaat is dat quasi in alle landen waarvan de gegevens beschikbaar zijn, jongens vaker mislukken, dubbelen en opgeven, en veel vijandiger staan tegenover de schoolomgeving. Logischerwijze is het percentage van diegenen die naar de universiteit gaan en van diegenen die een diploma behalen steeds lager in vergelijking met dat van de meisjes.

Uit de arbeidsmarkt

Het slechtere schoolprofiel van jongens heeft voorspelbare gevolgen op de arbeidsmarkt.

Sinds de jaren zeventig zijn de lonen van vrouwen gemiddeld vlugger gestegen dan die van mannen, omwille van de lagere lonen in laaggeschoolde banen, waar mannen in meerderheid zijn.

Anderzijds is het ook bekend dat mannen de belangrijkste slachtoffers waren van de de-industrialisatie van de economie (ten voordele van de dienstensector) en de automatisering van een groot aantal banen. Deze twee ontwikkelingen hebben samen meer mannen dan vrouwen uitgesloten van de arbeidsmarkt. In die zin stelt Reeves voor om het rekruteren van mannen aan te moedigen in andere bloeiende sectoren die nu erg vervrouwelijkt zijn, zoals de gezondheid en de administratie.

Bij de structurele risico’s schijnt zich nog een psychologisch risico toe te voegen, een soort “tewerkstellingsdefaitisme”: een groot aantal — vaak jonge — mannen weigert niet alleen te werken, maar zelfs werk te zoeken, en ze leggen zich neer bij het nietsdoen. De teruggang van de Amerikaanse beroepsbevolking in de afgelopen jaren is grotendeels aan deze groep te wijten.

Wat doen die mensen overdag? Op basis van studies van de Amerikaanse overheid onderlijnt Nicholas Eberstadt — Amerikaans econoom, lid van de liberale thinktank American Enterprise Institute en van het World Economic Forum — er in Men Without Work (2022) dat een groot deel onder hen in een passieve levenswijze vervallen is. In de Verenigde Staten worden van de vier uur extra vrije tijd voor jonge werklozen er drie besteed aan videogames. Bij dat soort mensen heeft ook het gebruik van opioïden zich wijdverbreid, wat het probleem verergert. Het zijn “geïnfantiliseerde” volwassenen, zegt Eberstadt, verstrikt in een doolhof waarvan de uitweg hun steeds verder weg lijkt.

Buiten het gezin

Gebrek aan opleiding en werk vermindert ook de vooruitzichten op huwelijk. Het percentage huwelijken is globaal gedaald, vooral bij mannen die geen hoger onderwijs genoten hebben.

Wanneer een koppel met kinderen uiteengaat, blijft slechts 30% van de ouders hen minstens eenmaal per maand zien.

Al die gegevens wijzen in dezelfde richting: steeds meer mannen worden uitgesloten — vaak doen ze dat zelf — van het familie- en beroepsleven. Toch vinden volgens diverse enquêtes mannen en vrouwen nog steeds dat “hard werken en een gezin kunnen onderhouden” nog steeds deel uitmaakt van het mannelijk ideaal. Zo leeft bij deze mannen een sterk gevoel van mislukking in het leven. Volgens diverse studies zijn mannen emotioneel meer afhankelijk van het huwelijk, en mannen zijn vatbaarder voor gevolgen op de fysieke gezondheid na een echtscheiding dan vrouwen.

Maar afgezien van de gevolgen voor de mannen zelf, is het verdwijnen van zoveel vaders ook een last voor de kinderen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat leerlingen uit eenoudergezinnen minder goede schoolresultaten behalen dan hun leeftijdsgenoten (zelfs wanneer de vergelijking beperkt wordt tot andere leerlingen van hetzelfde socio-economisch niveau) en dat ze minder kansen hebben om op volwassen leeftijd op te klimmen op de sociale ladder. Deze twee effecten zijn overigens meer uitgesproken bij de zonen.

Dat bevestigt de theorie die Reeves in zijn boek naar voren brengt maar die ook door andere onderzoekers bestudeerd werd, dat jongens gevoeliger zijn voor disfuncties van hun omgeving dan meisjes: afwezigheid van de vader, onstabiele huwelijkssituatie, armoede, zware criminaliteit in de buurt, enz. Jongens zijn “orchideeën” (ze hebben delicatere zorgen nodig) en meisjes “paardenbloemen”. Het lijkt er dus op dat het “zwakke geslacht” eerder de man is, althans in deze tijd.

Het is waar dat al deze “mannelijke tegenslagen” vooral mannen uit lagere en lage middenklasse treffen. Voor mensen uit welgestelde families bieden geld, familiale stabiliteit en sociale relaties meer mogelijkheden om te ontsnappen aan de doolhof van ontevredenheid en van frustratie.

De man, slachtoffer van de “culturele oorlog”

In zijn boek wijdt Reeves verschillende hoofdstukken aan de vraag waarom, indien het fenomeen van de mannelijke crisis zo evident en zo ernstig is, er geen gevoel van urgentie is in het publieke debat. Volgens hem gaat het om de “culturele oorlog” tussen links en rechts die op het spel staat. Volgens de Britse auteur vergissen beiden zich in hun diagnose van het probleem, maar om verschillende redenen.

Aan de linkerkant verhindert de mantra van de “toxische mannelijkheid” vaak het herkennen van hinderpalen eigen aan mannen en enkele van hun structurele oorzaken, zoals de echtelijke instabiliteit of de evolutie van het arbeidsparadigma. Dat brengt veel mannen ertoe te denken dat de progressieve stroming zich niet interesseert voor hun problemen.

Volgens Reeves is dit gevoel van vervreemding uitgebuit door een rechts populisme dat zich de afgelopen tien jaar in verschillende landen ontwikkeld heeft en waaraan de auteur verwijt dat het “mannelijke ontevredenheid aanwakkert”, omdat het een weinig genuanceerde “mystiek van de mannelijkheid” voorstelt (waarin brutaliteit of het gebrek aan emotionaliteit tekenen van mannelijkheid zijn), en dat het de discriminatie van vrouwen vergeet.

De waarheid is dat buiten de Verenigde Staten en het Trump-effect, in landen zoals Zuid-Korea, Duitsland of Zweden er een belangrijke golf van stemmen van jonge mannen voor dit soort partij is.

De “culturele oorlog” tussen de twee kampen veroorzaakt een dynamiek van polarisatie die de fouten van elk verergert: hoe meer links de nadruk legt op de “toxische mannelijkheid”, hoe meer rechts zich afsluit voor het herkennen van het gedeelte van de mannelijkheid dat sociaal opgebouwd wordt.

Tenslotte eindigt het met het schaden van de mannen in de eerste plaats, en de rest van de maatschappij, die nood heeft aan de specifieke bijdrage van een positieve en “pro-sociale” mannelijkheid, zoals Reeves ze noemt.

Mannen voorbereiden op het vaderschap

In een interview dat Reeves aan Public Discourse gaf ter gelegenheid van de publicatie van zijn boek, onderlijnde hij de noodzaak voor mannen zich meer in te zetten voor de zorg voor de kinderen, door een “rechtstreeks vaderschap”. Met deze uitdrukking verwijst de auteur naar het feit dat zelfs indien het huwelijk verbroken is en het de vrouw is die de voogdij over de kinderen heeft, de man toch tijd met hen moet doorbrengen, want de mannelijke inbreng is noodzakelijk voor hun opvoeding. In die gevallen zou het toegelaten moeten worden — en zelfs aangemoedigd — dat de onderhoudsbetalingen die aan de moeder verschuldigd zijn zou omgezet mogen worden in uren waarin hij de kinderen opvangt.

Ondervraagd door de journalist over het feit of men niet eerder de huwelijkstrouw zou moeten aanmoedigen, die de beste opvoedkundige context biedt voor de kinderen, in plaats van het accent te leggen op “rechtstreeks vaderschap”, antwoordde Reeves: “Als ik ervoor kan zorgen dat meer vaders zich actiever inzetten in het leven van hun kinderen, zullen er misschien meer huwelijken zijn. Maar zelfs als dat niet het geval is, denk ik dat het vaderschap op zich een goede zaak is voor mannen.”

In ieder geval heeft de maatschappij het nodig dat mannen de opofferende en de gemeenschapszin van hun leven herontdekken (zichzelf aan de anderen geven en voelen dat de anderen hen nodig hebben), wat vroeger een typisch mannelijke trek was. Kinderen krijgen is het meest directe middel om daartoe te komen. Maar in tegenstelling tot vrouwen bij wie de biologie als een roeping tot het moederschap is, hebben mannen een sociale en culturele omgeving nodig die hen stimuleert en voorbereidt om vader te worden. “De vraag is dus waarrond we dit scenario gaan opbouwen, dat gevoel nodig te zijn, te geven, gefocust te zijn op de ander. Mijn antwoord is: het vaderschap. Andere manieren van geven zijn mogelijk, zou men kunnen toevoegen, maar de tendens moet dezelfde zijn: “Menselijkheid scheppen, zich zorgen maken over anderen, zich opofferen voor anderen, geven voor anderen”.

Fernando Rodriguez-Borlado is redacteur van Aceprensa. Bron: https://www.aceprensa.com/sociedad/el-laberinto-del-malestar-masculino/ Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Jos en Helene Van Dyck.