Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Christendom, waarheid en relativisme

24 november 2009

In een ondertussen wereldberoemde homilie, tijdens de mis die het laatste conclaaf voorafging, op 18 april 2005, sprak kardinaal Ratzinger over de“dictatuur van het relativisme”, die onze tijd volgens hem zou typeren. Wat bedoelt de huidige paus Benedictus XVI hiermee?

 

1. Het relativisme is problematisch

Het relativisme  [1] is hét probleem waarmee het christendom in onze tijd af te rekenen heeft. Dat is de mening van talrijke denkers met een minimum aan maatschappijkritische geest. Het zal niemand verwonderen dat religieuze leiders het als een groot probleem zien  [2]. Er zijn echter ook veel filosofen die erop wijzen dat het relativisme problematisch is, niet alleen aan de zogenaamde “rechts-conservatieve” kant  [3], maar ook aan “links-progressieve” kant (weliswaar om verschillende redenen)  [4].

Het probleem van het relativisme is niet alleen diep in de cultuur, maar vooral in het geweten van de hedendaagse mens geworteld, gelovig of niet. Het relativisme is de vanzelfsprekende, bijna nonchalante, houding die het geweten van de hedendaagse mens aanneemt ten opzichte van de waarheid. Door de houding van zijn geweten ten opzichte van de waarheid onderscheidt de relativistische persoon zich van de persoon die dwaalt of zich vergist.

De persoon die dwaalt of zich vergist, heeft niet per sé een inadequate houding ten opzichte van de waarheid. Wie bijvoorbeeld beweert dat twee plus twee drie is, kan dit zeggen omdat hij er vast van overtuigd is dat dit de waarheid is, maar hij vergist zich. En wie bijvoorbeeld beweert dat Jezus Christus nooit heeft gezinspeeld op zijn goddelijkheid en dat hij alleen een zachtmoedige moraliserende rabbijn was of een anti-Romeinse verzetstrijder, kan dit zeggen omdat hij er vast van overtuigd is dat dit de waarheid is, maar hij vergist zich. Zo iemand denkt dat de waarheid bereikbaar is : degenen die haar bereiken, hebben gelijk, en wel in de mate dat ze haar bereiken, en degenen die het tegengestelde beweren, vergissen zich. Met zo iemand kan je een discussie voeren.

De relativistische persoon, daarentegen, zegt dat de goddelijke realiteiten en al wat met de zin van het menselijk bestaan te maken heeft, in wezen onbereikbaar zijn. Om over deze realiteiten te spreken maakt ieder tijdperk, cultuur of religie gebruik van bepaalde termen, symbolen, metaforen, enz. Voor de relativistische persoon zijn dat allemaal cultuur- of tijdsgebonden uitdrukkingsvormen die elkaar misschien tegenspreken, maar toch dezelfde waarde hebben. Op zeer onvolmaakte wijze verwijzen ze allemaal naar realiteiten die niemand echt kan kennen. Daarom kan volgens hem aan geen enkel conceptueel of religieus systeem een absolute waarde toegekend worden. Ze zijn allemaal historisch of cultureel ‘gerelateerd’, d.i. ‘relatief’. ‘Relatief’ als ze zijn, zijn ze evenwaardig, en zelfs complementair om eenzelfde realiteit te benaderen, die in wezen verborgen blijft.

Een boeddhistische parabel illustreert mooi de relativistische visie  [5]. Een koning in Indië riep eens alle blindgeborenen van de stad bijeen en plaatste ze rond een olifant. Sommige blinden liet hij de kop van de olifant aanraken en zei : “Dit is een olifant.” Aan andere blinden zei hij hetzelfde, terwijl hij hen de slurf, de oren of de staart deed betasten. Daarna vroeg de koning aan de blinden de olifant te beschrijven. Elkeen gaf een verschillende uitleg naargelang het deel van de olifant dat hij had betast. De blinden begonnen te ruziën. Ze raakten slaags en vormden een vermakelijk schouwspel voor de koning.

Hoe luidt de relativistische interpretatie van deze parabel ? In een notedop : wij zijn allemaal blindgeborenen. We lopen steeds het gevaar een onvolledige en onvolmaakte kennis te ‘verabsolutiseren’, onbewust als we zijn van onze intrinsieke intellectuele beperktheid ; dit is het theoretische argument van de ‘relativist’. En als we eenmaal in de verleiding vallen om te ‘verabsolutiseren’, dan worden we al snel respectloos en agressief, en dit is mensonwaardig ; dit is het ethische argument van de ‘relativist’. Het is veel beter – zeggen ze – de relativiteit van onze ideeën te aanvaarden, niet alleen omwille van de beperktheid van onze kennis, maar ook omwille van de ethische imperatieven van tolerantie, dialoog en wederzijds respect. De ‘relativisten’ presenteren hun visie als de noodzakelijke voorwaarde voor democratie en vreedzame samenleving.

Toegepast op de twee voorbeelden van hierboven. De ‘relativist’ zegt : als ik ervan overtuigd ben dat twee plus twee drie is, en jij dat het vier is, en nog een ander dat het zeven is, dan is het zo ; iedereen heeft zijn beperkte kijk op de dingen ; laten we daar niet over ruziën. En als ik geloof dat Jezus een moraliserende rabbijn was, en jij gelooft dat Hij in wezen waarlijk mens en waarlijk God is, en nog een ander dat Hij een anti-Romeinse verzetstrijder was, dan is het zo ; iedereen heeft zijn levensvisie ; laten we daar vooral niet over ruzieën. Waar het echt op aankomt – zegt hij – is dat iedereen in navolging van de religieus (super)begaafde figuur van zijn godsdienst (Confucius, Boeddha, Jezus, Mohammed, enz.), voor een betere wereld zorgt, met eerbied van de vrede en de natuur. Voor zo iemand is de waarheid van geen tel meer.

2. Het christendom : de ware godsdienst

Waarom is dit nu een probleem voor het christendom? Eenvoudigweg, omdat het christendom zich presenteert als de ware godsdienst (religio vera). De christelijke godsdienst stelt zichzelf niet voor als een mythe, noch als een geheel van gewoonten die nuttig zijn voor het sociaal leven, noch als een inspiratiebron voor positief denken, noch als een grote caritatieve NGO met internationale ambities. Het christelijk geloof deelt ons in hoofdzaak de waarheid over God mee – hoewel niet in zijn geheel zoals Hij zichzelf kent –, alsook de waarheid over de mens en de zin van het leven.

Wanneer Jezus door Pilatus ondervraagd wordt, verklaart Hij op ondubbelzinnige wijze dat Hij de waarheid komt openbaren : “Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.”  [6] Zijn aanspraak op de waarheid wordt almaar duidelijker als hij zichzelf openbaart als degene die de volheid van de goddelijke waarheid kent : “Niemand kent de Vader tenzij de Zoon en degene aan wie de Zoon het wil openbaren”  [7] en ook als Hij zich zelfs met de waarheid durft te vereenzelvigen : “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”  [8].

De noodzakelijke ademruimte voor het christelijk geloof is de waarheid. Zonder de zuurstof van de waarheid dooft de vlam van het geloof uit, het deemstert weg in een ‘alsof-logica’ waar alleen plaats is voor zwakke waarheden zoals : het is goed dat we ons gedragen ‘alsof’ God ons geschapen heeft en ‘alsof’ we allen broeders van eenzelfde Vader zijn . Neen, het christelijk geloof heeft altijd gezegd en zegt heel duidelijk : God heeft hemel en aarde geschapen en we zijn allen gelijkwaardige zonen van God . Ja, het maakt hiermee een waarheidsclaim. Het zegt zelfs dat Christus de volle en definitieve openbaring van God is, “afstraling van zijn heerlijkheid en evenbeeld van zijn wezen”  [9], enige Middelaar tussen God en de mensen  [10]. Christus is dus niet alleen maar het gelaat waarmee God zich aan de Europeanen heeft laten zien.

We mogen ook niet vergeten dat de impuls van de evangelisatie in feite voortgekomen is uit het bewustzijn, dat ons een schat van waarheden in de schoot geworpen is, die voor alle mensen bestemd is. Als het geloof maar één van de culturele varianten van alle mogelijke religieuze ervaringen van de mens is, dan had het christelijk geloof in haar cultuur moeten blijven en de andere culturen met rust laten. Het tegendeel is gebeurd, het evangelie werd op vraag van Christus wereldwijd als het “woord van de waarheid”  [11] verkondigd . Als hedendaagse christenen hun waarheidsclaim opgeven, om de tijdsgeest te volgen, dan komen we tot de absurde situatie dat ze precies datgene opgeven waardoor hun geloof zo integer door zoveel generaties christenen is overgeleverd. Is dit niet de beste manier om die geloofsschat te verkwanselen?

Het spreekt vanzelf dat vreedzaam samenleven in een geest van dialoog met hen die er een andere levensbeschouwing op nahouden, niet ingaat tegen het christendom. Wel integendeel! Wat wel ingaat tegen het christelijk geloof is het opdoeken van het theoretische referentiekader van de waarheid, zodat hij die een bepaald statement doet evenzeer gelijk kan hebben als wie datzelfde statement ontkent. Daardoor gaat ons christelijk geloof en met name ons geloof in Jezus Christus in rook op.

3. Het religieus pluralisme en het christendom

Laten we nu meer in detail bekijken in welke zin het ‘relativisme’ problematisch is voor de godsdiensten en in het bijzonder voor het christendom. Eerst en vooral zien we dat in het relativistisch denkkader alle godsdiensten op gelijke voet worden gezet. In dit denkkader wordt over een “theologie van het religieus pluralisme” gesproken. Voorstanders van deze theorie beweren dat het pluralisme van de godsdiensten niet alleen een feit is, maar ook een recht. Naast het christendom zou God ook de niet-christelijke religies positief gewild hebben als evenwaardige alternatieven om – onafhankelijk van Christus – zich te openbaren en de mensen te redden. In elke godsdienst zou er een echte goddelijke openbaring zijn. Christus zou niet meer zijn dan één van de mogelijke alternatieven om zich te redden.

Deze visie berust op de vooronderstelling dat het reddend handelen van de godheid in Jezus Christus in feite historisch en cultureel gebonden is. Het reddend handelen van de godheid zou zich slechts op een beperkte manier in de godsdiensten uiten, naargelang volk of cultuur, en is nooit helemaal tot één van hen te herleiden. De absolute waarheid over God zou nooit een adequate en bevredigende uitdrukkingsvorm kunnen vinden in de geschiedenis en in de menselijke taal, die beperkt en relatief blijft. De woorden en de daden van Christus zouden aan die relativiteit onderworpen zijn, zoals de woorden en de daden van andere grote religieuze figuren van de geschiedenis. De figuur van Christus zou geen absolute en universele waarde hebben  [12].

In de encycliek Redemptoris Missio van Johannes Paulus II en in de verklaring Dominus Iesus   [13] werd erop gewezen dat deze theologische theorieën de christologie in rook doen opgaan : de door Christus vervulde openbaring wordt beperkt, onvolledig en onvolmaakt verklaard, om zodoende “een vrije ruimte” voor andere, onafhankelijke openbaringen open te laten. Voor hen die deze theorieën verdedigen is bepalend dat het ethisch imperatief van de dialoog, met name met de vertegenwoordigers van de grote Aziatische godsdiensten, wordt gegarandeerd. Dat is onmogelijk – beweren ze – als niet van meet af aan wordt aangenomen dat deze religies een autonome heilswaarde hebben, onafhankelijk van Christus. We zien hier ook dat het theoretisch argument (het religieus pluralisme) grotendeels ingegeven is door een praktisch argument (het imperatief van de dialoog). We bevinden ons hier dus voor een andere versie van het gekend kantiaans thema van het primaatschap van de praktische rede boven de theoretische rede.

Om alle misverstanden te vermijden, moeten we hier twee verduidelijkingen maken. De eerste verduidelijking is dat de katholieke Kerk niet zegt dat zij die haar geloof niet delen, zich niet kunnen redden  [14]. Wat ze wel duidelijk zegt, is dat zij die buiten hun schuld Christus en zijn Kerk niet kennen en volgens hun geweten leven, zich kunnen redden, en wél door Christus en in Christus. Christus is de Verlosser en de universele Redder van de mensheid. De tweede verduidelijking is dat de katholieke Kerk niets verwerpt van wat waar en heilig is in andere godsdiensten. Zij heeft een hoge achting voor hun levenswijze, voorschriften en onderricht die, ofschoon in vele opzichten verschillend van haar eigen leerstellingen, niettemin een straal weerspiegelen van die waarheid die alle mensen verlicht  [15].

4. Het religieus pluralisme in vraag gesteld

Wat is er nu mis met de stelling dat alle godsdiensten evenwaardige wegen naar het heil kunnen zijn ? Enerzijds is het vrij duidelijk dat God niemand verwerpt enkel en alleen maar omdat hij het christendom niet gekend heeft en omdat hij in een andere godsdienst is opgegroeid. Maar anderzijds moeten we bij die stelling vragen stellen, omdat verschillende godsdiensten niet alleen verschillende vereisten hebben, maar vaak ook tegengestelde vereisten. En hoe kunnen tegengestelde wegen tot eenzelfde doel leiden ? Moeten we ons hierbij neerleggen voor de lieve vrede ?

Volgens Joseph Ratzinger hebben de voorstanders van de relativistische theorieën omtrent religieus pluralisme over drie punten niet genoeg nagedacht  [16].

a) Ten eerste worden de verschillende godsdiensten, alsook het agnosticisme en het atheïsme, als gelijk(waardig) beschouwd, terwijl ze dat in werkelijkheid helemaal niet zijn ! Er zijn wel degelijk lage en ziekelijke vormen van godsdienst(uitoefening) die de mens niet verheffen, maar eerder vervreemden. De marxistische kritiek op de godsdienst was niet helemaal ongegrond. Ook zien we dat godsdiensten, die een grote intrinsieke morele waarde hebben en op weg naar de waarheid zijn, hier en daar een aantal negatieve uitwassen vertonen. Bovendien mogen we niet over het hoofd zien dat er in de naam van goede ideeën en intenties door de eeuwen heen veel kwaad is geschied. Met onverschilligheid ten aanzien van de inhouden en de waarden van godsdiensten en andere levensvisies en de idee dat alle godsdiensten verschillend en toch gelijk zijn, komen we dus niet verder.

b) Zo komen we tot het tweede punt waarover niet genoeg nagedacht is. Wanneer het over de heilswaarde van de godsdiensten gaat, beperkt men zich ertoe te zeggen dat ze allemaal evenwaardig zijn om het eeuwig leven te bereiken. Nadenken over dat eeuwig leven zelf en de concrete wijze om het te bereiken, wordt hierdoor bijna overbodig gemaakt,want we komen er toch . De hedendaagse mens lijkt zich inderdaad minder vragen over het hiernamaals te stellen. Nu is het wel zo dat het eeuwig leven hier en nu een bepaald levenswijze veronderstelt, die de mens menselijker maakt en in overeenstemming met Gods bedoelingen. In verband met de heilswaarde van de godsdiensten moeten we dus verder kijken dan de godsdiensten zelf, met name naar de waarden en normen van goed en rechtvaardig leven, die niet zomaar gerelativeerd kunnen worden. Met andere woorden: “het heil ligt niet besloten in de religies als zodanig, maar het hangt ermee samen, in zoverre, en voor zover ze de mensen ertoe brengen het goede te doen en op zoek te gaan naar God, waarheid en liefde”  [17]

c) Dit brengt ons tot het derde punt, en concreet bij Paulus. In zijn brief aan de Romeinen heeft hij een gedurfde uitspraak gedaan : dat alle mensen de stem van het geweten kunnen horen. Zodoende heeft hij de kwestie van het heil losgekoppeld van het kennen van de Thora en het in verband gebracht met de universele vereisten van het geweten waarin de ene God spreekt en aan elke mens de essentie van de Thora kenbaar maakt. Hier de uitspraak van Paulus : “Wanneer heidenen, die de wet niet hebben, uit zichzelf doen wat de wet verlangt, zijn zij zichzelf tot wet, al bezitten zij de wet dan niet. Door hun daden tonen zij, dat de wet in hun hart geschreven staat, waarbij komt het getuigenis van hun geweten” [18]. Belangrijk is dat Paulus niet zegt : als de heidenen zich aan hun godsdienst houden, dan is dat ook goed in de ogen van God. Integendeel, hij veroordeelt velen van de religieuze praktijken van zijn tijd. Hij verwijst naar een andere bron (dan de godsdienst), naar wat in ieders hart gegrift is, naar het ware goed van de ene God.

In dit verband is het niet overbodig op te merken dat er twee tegengestelde manieren zijn om het geweten te begrijpen. Voor Paulus is het geweten het orgaan waarin Gods weerspiegeling te zien is door alle mensen, die hierin één zijn. Tegenwoordig wordt het geweten begrepen als uiting van de absoluutheid van het subject. De waarheid is niet kenbaar, het goede als zodanig is niet waarneembaar en de ene God is niet hoorbaar. Het logisch gevolg is dan: inzake moraal en godsdienst is het subject de hoogste en laatste instantie. “ Zo is in de gewetensopvatting van de nieuwe tijd het geweten de canonisering van het relativisme en staat het voor de onmogelijkheid van gemeenschappelijke zedelijke en religieuze maatstaven. ” [19].

5. Besluit

Relativisme en christendom staan lijnrecht tegenover elkaar. Enerzijds is het relativisme hét probleem, waarmee het christendom in onze tijd af te rekenen heeft, omdat de ‘relativisten’ het noodzakelijke referentiekader van de waarheid wegnemen. En anderzijds is het christendom een kaakslag voor het relativisme, omdat het een waarheidclaim durft te maken. Met andere woorden, het relativisme heeft ook een probleem met het christendom.

Wat vooral indruist tegen het christelijk geloof is de idee dat het christendom en alle andere godsdiensten (al dan niet monotheïstisch), maar ook de oosterse mystieke filosofieën en het atheïsme allemaal evenwaardig zijn, omdat het diverse cultuur- en tijdsgebonden modaliteiten zijn om naar eenzelfde realiteit te verwijzen die noch de enen noch de andere in wezen kennen.

Het religieus pluralisme leidt tot een christologie die er geen meer is : Jezus Christus is niet meer dan één van de superbegaafde religieuze figuren (naast Confucius, Boeddha, e.a.), in wie God zich misschien wel geopenbaard heeft, maar die geen absolute en universele waarde heeft. Christus als volle en definitieve openbaring van God en als enige Middelaar tussen God en de mensen is niet meer. Hierdoor verdampt niet alleen de christologie, maar dreigt ook het evangeliserend élan van het christendom lamgelegd te worden.

Volgens de huidige paus hebben de voorstanders van het religieus pluralisme blijkbaar niet genoeg nagedacht over drie punten. Ten eerste dat alle godsdiensten niet zomaar als evenwaardig beschouwd mogen worden, omdat ze soms tegengestelde normen en waarden hebben ; ten tweede dat het eeuwig heil ook een levenswijze veronderstelt overeenkomstig het ware goede en Gods bedoeling ; en ten derde dat het menselijk geweten ( Gods weerspiegeling) de toetssteen is waarmee de mens de uitoefening van zijn godsdienst naar waarde moet schatten.

Jacques Leirens is priester, Dr. in de Geneeskunde en de Filosofie. Deze tekst werd gepubliceerd in Emmaüs van juni-juli-augustus 2009, blz. 11-18.

[1] Ik heb me in dit artikel grotendeels laten inspireren door de volgende auteurs: Joseph Ratzinger, Geloof, waarheid en tolerantie. Het christendom en de wereldgodsdiensten , Lannoo, Tielt 2008 ; Angel Rodriguez Luño, Relativism, Truth and Faith , in “Romana” 42 (2006) 150-158.

[2] Zowel paus Benedictus XVI, als de patriarch Kirill van Moskou hebben van het bestrijden van het relativisme één van hun prioriteiten gemaakt. Cfr. Joseph Ratzinger, homilie “Missa pro eligendo Romano Pontifice” op 18 april 2005 ; Benedictus XVI, toespraak op 22 december 2005. Cfr. Cyrille de Smolensk et de Kaliningrad, L’Evangile et la liberté – Les valeurs de la Tradition dans la société laïque , Cerf, Paris 2006.

[3] Cfr. Andreas Kinneging, Geografie van goed en kwaad – Filosofische essays , Het Spectrum, Utrecht 2005.

[4] Cfr. Susan Neiman, Moral Clarity: A Guide for Grown-Up Idealists , Harcourt, New York 2008. In een interview met De Standaard(16/01/09) i.v.m. haar nieuw boek zegt ze : Links durft zijn morele overtuiging niet meer uit te spreken. Sterker nog, vindt Susan Neiman, links durft amper nog ideeën en idealen te koesteren. Het kent alleen nog relativisme, die verlammende ‘overtuiging’ dat het ene morele oordeel evenveel waard is als het andere .

[5] Cfr. Joseph Ratzinger, Geloof, waarheid en tolerantie. Het christendom en de wereldgodsdiensten , Lannoo, Tielt 2008, p. 132.

[6] Joh. 18, 37.

[7] Mt . 11, 27. Cfr. Joh . 1, 18 : “Niemand heeft God gezien. De eniggeboren Zoon, die God is en aan het hart van de Vader rust, heeft Hem geopenbaard”. Cfr. Kol . 2, 9-10 : “Want in Hem alleen woont werkelijk de hele volheid van God. Door Hem zijt ook gij daarvan vervuld”.

[8] Joh. 14, 6.

[9] Heb . 1, 3.

[10] Cfr. 1 Tim. 2, 5: “Want God is een, een is ook de middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus.”

[11] Kol . 1, 5 ; cfr. ook Gal . 2, 5 ; Gal . 2, 14 (hier vinden we de uitdrukking “waarheid van het evangelie”).

[12] Sommigen maken het onderscheid tussen het niet-geïncarneerd Woord (Lógos ásarkos of cosmische Lógos) en het geïncarneerd Woord (Lógos énsarkos). Ze beweren dat het tweede een ruimere reddende activiteit uitoefent dan het eerste. Cfr. Dupuis J., Vers une théologie chrétienne du pluralisme religieux , Éditions du Cerf, Paris, 1997.

[13] Congregatie van de Geloofsleer, Dominus Iesus , 6: “In tegenstelling tot het geloof van de Kerk staat dus de mening dat de openbaring van Jezus Christus begrensd zou zijn, onvolledig, niet volmaakt en aanvullend aan die in andere godsdiensten. De diepste oorzaak van deze mening ligt in de bewering dat de waarheid van God in haar universaliteit en volkomenheid door geen enkele historische religie, dus ook niet door het christendom en zelfs niet door Jezus Christus, bevat en verkondigd kan worden.”

[14] Catechismus van de Katholieke Kerk , 847: “Wie zonder schuld het evangelie van Christus en zijn kerk niet kennen, maar toch met een oprecht hart God zoeken en zijn wil, zoals het geweten hun die voorhoudt, onder invloed van de genade metterdaad trachten te volbrengen, die kunnen het eeuwig heil verwerven.” (cfr. Lumen Gentium , 16).

[15] Cfr. Tweede Vaticaans Concilie, Nostra Aetate (Verklaring over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten) (28 oktober 1965), 2. Cfr. ook Dominus Iesus , 2.

[16] In de volgende alinea’s laat ik de toenmalige kardinaal uitvoerig aan het woord. Cfr. Joseph Ratzinger, Fe, verdad y cultura . Internationaal Congres van Theologie over de encycliek Fides et ratio . (lezing gehouden in Madrid op 16 februari 2000). Deze lezing werd daarna verwerkt in Joseph Ratzinger, Geloof, waarheid en tolerantie. Het christendom en de wereldgodsdiensten , Lannoo, Tielt 2008, p. 113-170.

[17] Joseph Ratzinger, Geloof, waarheid en tolerantie. Het christendom en de wereldgodsdiensten , Lannoo, Tielt 2008, p. 166.

[18] Rom. 2, 14-15.

[19] Joseph Ratzinger, Geloof, waarheid en tolerantie. Het christendom en de wereldgodsdiensten , Lannoo, Tielt 2008, p. 167-168.