Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Biecht van een kardinaal

29 juli 2010

In 2007 publiceerde Olivier Le Gendre bij uitgeverij JC Lattès het ophefmakende boek “Biecht van een kardinaal”.Via een fictief gesprek tussen een journalist en een kardinaal op rust, tracht de auteur de situatie van de katholieke Kerk te analyseren en stelt hij een koers voor om uit de crisis te geraken die ze doormaakt. Het boek verscheen onlangs ook in het Nederlands.

 


Om dit boek te schrijven creëerde Olivier Le Gendre het personage van een kardinaal op rust van de Romeinse curie, die hem zijn memoires wil toevertrouwen in een lang interview. Dat vindt plaats op drie verschillende locaties: Rome, Avignon en een stad in het zuidoosten van Azië.

 

De inhoud van dit werk kan in twee delen onderverdeeld worden: een lang “pars destruens”, waarin de fictieve kardinaal de voorbije en actuele fouten van de Kerk uiteenzet, en een tweede deel, waarin Le Gendre zijn kardinaal de remedies in de mond legt voor de zeer zware crisis, die de Kerk doormaakt als gevolg van haar fouten. Het ontbreekt het boek dus niet aan ambitie.

 

Een aantal herhalingen en onnodige uitweidingen ten spijt, is dit werk goed geschreven en leest het gemakkelijk. Het zet min of meer anekdotische feiten uiteen van de voorbije eeuwen en van de hedendaagse periode. Die zijn niet allemaal bestand tegen kritiek [1] en dat werpt een schaduw op de geloofwaardigheid van het boek. Bovendien is de interpretatie, die de auteur van andere gebeurtenissen maakt, ook twijfelachtig  [2].

 

Maar deze details maken niet de essentie uit van het boek. Men voelt dat ze eerst en vooral geschreven zijn om de lectuur aangenamer te maken; misschien dienen ze ook om de Le Gendres kennis over het raderwerk van de Romeinse curie aan te tonen. In ieder geval voegen ze niets toe aan of doen ze niets af van de centrale stelling van het boek.

 

Die is kort gezegd de volgende: zoals we reeds zeiden, bevindt de Kerk zich in een heel ernstige crisissituatie, die de komende decennia enkel maar kan verergeren. De oorzaak van deze situatie moet gezocht worden in de verwijdering van de Kerk van de wereld, in haar verzet tegen de wetenschap en de democratie, in haar rijkdom en haar pretentie om haar wereldlijke macht te behouden. Het tweede Vaticaans concilie heeft deze situatie trachten te veranderen en ging in de goede richting. Spijtig genoeg heeft Paulus VI met de encycliek “Humanae vitae” een catastrofe teweeggebracht. Steeds volgens Le Gendre, werd die catastrofe in kerkelijke middens verkeerdelijk toegeschreven aan een slechte toepassing van het Concilie.

 

Men kan niet ontkennen dat “Humanae vitae” heel wat opschudding veroorzaakt heeft in de katholieke wereld. Niettemin ziet het grootste deel van de waarnemers in de toepassing van de postconciliaire hervormingen een ander ernstig motief voor de crisis.

 

Om zijn centrale stelling kracht bij te zetten, doet de auteur beroep op de ideeën van Marcel Gauchet, meer bepaald op zijn boek “Le désenchantement du monde” (“De ontluistering van de wereld”). Gauchet denkt dat het christendom de godsdienst van het einde van de godsdienst is. Voor hem immers draagt het christendom in zich een reeks waarden (vrijheid, vooruitgang, autonomie van de wereldlijke realiteiten met betrekking tot het sacrale), die – om hun verspreiding te bevorderen – het veld verkleinen van de motieven om een godsdienst aan te hangen. Maar een lezer die “de ontluistering van de wereld” kent, zal zich toch een beetje ontgoocheld voelen door het summier gebruik dat Le Gendre van het werk van Marcel Gauchet maakt.

 

In ieder geval zal men het met Le Gendre eens zijn dat de Kerk tegenwoordig een zeer ernstige crisis doormaakt en dat wij – haar zonen en dochters – in de loop van de geschiedenis belangrijke vergissingen gemaakt hebben, die helemaal in de lijn liggen van de fouten die de fictieve kardinaal uiteenzet. Scherpzinnige kerkmensen hebben dit al jaren erkend, met name Johannes-Paulus II (Le Gendre is vol lof over de ceremonie waarin om vergiffenis gevraagd werd, ter gelegenheid van het Jubileumjaar 2000) en de huidige paus [3].

 

Schuilt er dus wel iets nieuws in de stelling van onze fictieve kardinaal en in de historische uiteenzetting van de fouten, die aan de oorsprong liggen van de crisis van de Kerk? Het is moeilijk om hierop bevestigend te antwoorden. Wat de fouten van het instituut betreft, zou men een beetje meer historische visie gewenst hebben: bepaalde beslissingen die ons vandaag fout lijken, kwamen ons toen helemaal niet verkeerd voor. Er moet ook in herinnering gebracht worden dat de geschiedenis van de Kerk helemaal geen opeenstapeling van fouten is. Daar zou Le Gendre het zeker mee eens zijn, maar hij slaagt er niet in daaraan uiting te geven en beperkt zich tot enkele grote lijnen door het bestaan van beroemde heiligen – zoals Sint-Franciscus, Moeder Teresa en twee of drie anderen – in herinnering te roepen. Overigens veronderstelt men dat de auteur toch goed het onderscheid maakt tussen de Kerk en de christenen die haar samenstellen, maar het was beter geweest om wat vanzelf spreekt eens te zeggen. Uiteindelijk hangt Le Gendre een extreem somber en weinig evenwichtig beeld op, dat wel eens meer dan één kritische geest ernstig zou kunnen ergeren.

 

Op een geordende en aangename wijze voert de kardinaal ons langzaam maar zeker naar het terrein dat hij beschouwt als het belangrijkste en het meest vernieuwende: het “pars construens”. Hoe de crisis te boven komen? Om het vertrouwen van de wereld te herwinnen – zegt ons de kardinaal – heeft de Kerk geen andere uitweg dan zich op te stellen als de vertolker van de tederheid van God. Men mag veronderstellen dat, wat dit betreft, de consensus tussen de christenen universeel is. Le Gendre deelt die mening niet. Hij denkt dat tegenwoordig Benedictus XVI aan de waarheid de voorrang geeft. De nieuwe bewegingen ook. Hij voegt eraan toe dat de paus – dank zij de kwaliteiten van zijn hart en zijn intelligentie – van mening zal veranderen en eerder herder zal worden dan theoloog. Hij schrijft minder kansen toe aan bepaalde bewegingen en aan het Opus Dei, die onverbiddelijk veroordeeld worden, zonder de mogelijkheid om heil te bieden (men kan moeilijk begrijpen hoe een lofzanger van de tederheid van God zo hard kan worden voor zijn geloofsbroeders). Integendeel, hij denkt dat anderen zich bij hem zullen voegen en bij de kleine kern van hen die reeds klaar zien in de veranderingen die in de Kerk moeten doorgevoerd worden.

 

En wat moet men in de praktijk doen om gul de tederheid van God, de liefde van de Schepper voor ons, aan de wereld kenbaar te maken? Le Gendre brengt een principe naar voren dat hij als geweldig vernieuwend beschouwt: eerder dan te preken, het goede voorbeeld tonen. Weeral stemmen we volledig met Le Gendre in, behalve wanneer hij ons naïef wil laten geloven dat dit principe door zijn vernieuwing “een bom” betekent (p. 352). Een beetje verder (pp. 355, 360, 366) tracht hij te concretiseren hoe dit genereuze idee in de praktijk te brengen. Hier zal de lezer een beetje op zijn honger blijven, want eigenlijk geeft de kardinaal ons weinig tips: zich bekommeren om gemartelde kinderen of aidspatiënten, bij ouderlingen stervensbegeleiding doen, in stilte bidden in van God verwijderde plaatsen, het geloof binnen de familie overdragen. Zonder enige twijfel zijn dat formidabele activiteiten. Maar landbouwers, dokters, bankiers, arbeiders, onderwijzers en al diegenen wier professioneel leven hun belet zich bezig te houden met de minderbedeelden, wat moeten zij doen om het christendom goed te beleven? Le Gendre stelt zich die vraag niet eens. Als hij niet nagelaten had de bijdrage te bestuderen die miljoenen christenen gedurende 2000 jaar geleverd hebben om de mensheid gastvrijer te maken, en als hij de ideeën en de verwezenlijkingen van zovele huidige christenen niet miskend of geringschat had (bijvoorbeeld die nieuwe bewegingen en andere instellingen die de Heilige Geest de laatste decennia doen ontstaan heeft, en die dit boek in een handomdraai in diskrediet heeft gebracht), misschien had hij dan aan zijn lezers iets meer kunnen aanbieden dan een weinig doeltreffend sentimentalisme.

 

Aan dat alles zou men nog een andere wezenlijke opmerking moeten toevoegen. Het concept Kerk, dat de basis van dit boek vormt, is te sociologisch en erg weinig theologisch. Dat brengt de auteur tot verkeerde conclusies. Hier volgen er enkele: achter wat hij noemt “kunstmatig de uitdrukkingen van het sacrale versterken”, ziet hij slechts een menselijke poging om een verloren gezag terug te winnen. Het komt niet in zijn geest op dat het er om draait een cultus meer waardig aan God te maken en de vroomheid van het christenvolk te vergemakkelijken. Het concept ‘Traditie’ is oppervlakkig en zelfs banaal (p. 122). Op p. 385 lijkt hij een Kerk voor te stellen zonder priesters.

 

Samengevat: een boek vol goede bedoelingen, goed geschreven, soms erudiet en goed gedocumenteerd. Maar het is tezelfdertijd aanmatigend in zijn naïviteit, te dunnetjes vanuit theologisch oogpunt, onevenwichtig vanuit historisch oogpunt en het verdient enkele verbeteringen over de kern van de zaak.

 

Emmanuel Cabello is priester, Doctor in de Opvoedkunde en in de Theologie. Referenties van de Nederlandse uitgave: Olivier Le Gendre, Biecht van een kardinaal, Davidsfonds, Leuven, 400 blz. Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het Frans. Hij werd vertaald door Filip Abts. De verwijzingen naar het boek zijn hier gemaakt volgens de paginering van de Franse uitgave.

 

[1]Doorprikken we er twee: kardinaal Ratzinger zou te verstaan hebben gegeven in zijn boek “Het zout der Aarde” dat contraceptie geen zonde zou zijn voor koppels met meerdere kinderen; het Opus Dei zou de Poolse vakbond Solidarnosc gesubsidieerd hebben. In het eerste geval zal men tevergeefs naar een dergelijke bewering in dat boek zoeken; in het tweede gaat het om een gerucht dat enige tijd in omloop geweest is, maar altijd ontkend is door de autoriteiten van het Opus Dei en waarvoor nooit zelfs maar een begin van bewijs is geleverd.

 

[2]Bijvoorbeeld: de motivatie die de auteur toeschrijft aan de kardinalen om voor J. Ratzinger te stemmen in het conclaaf. Volgens hem zou die gebaseerd zijn op hun paniek bij de begrafenis van Johannes-Paulus II tegenover het spektakel van de massale aanwezigheid van de machtigen der aarde, teken van de draagwijdte van de leemte die gedicht moest worden om de grote Poolse paus te vervangen. Dat bracht hen ertoe te besluiten dat enkel een man van het niveau van J. Ratzinger hun vertrouwen kon inboezemen. Een erg simplistische uitleg vermits de naam van de Duitse kardinaal als goed genoteerde “papabile” al maanden circuleerde, en vermits de kardinalen al jaren over deze verkiezing nadachten.

 

[3]Het volstaat om bepaalde passages van zijn encycliek “Spe salvi” te lezen. En onder de talrijke voorgaande geschriften, signaleren we hier een belangrijke lezing, uitgesproken de 4-VI- 70 in München onder de titel “Waarom ben ik nog in de Kerk?”.