Etienne Vermeersch betwijfelt het statuut van het embryo. In zijn artikel van 22 april ll., in De Standaard, concludeert hij: “Respect voor alle stadia die naar het leven van een mens leiden, en ook voor stadia na dat leven, moet zeker een belangrijke waarde binnen de mensengemeenschap blijven; maar dat respect is geen monolithisch blok.”
Dit is een interessante idee maar ze gaat wel voorbij aan de essentie van de zaak en vergt enige nuancering. Dit blijkt al uit de woorden: “alle stadia die naar het leven van een mens leiden”. De eicel en de zaadcel leiden ook naar het menselijk leven. Maar, terwijl de zaadcel en de eicel alleen maar “stadia zijn die naar het leven van een mens leiden”, zijn het embryo en de foetus “stadia van het menselijk leven zelf”. Als arts kan ik niet anders dan dit alles-of-nietsonderscheid maken: enerzijds geen menselijk leven, anderzijds wél menselijk leven. In mijn leven als mens ben ik nooit een eicel geweest; ik ben wél ooit een bevruchte eicel geweest.
De wetenschap toont aan dat de menselijke bevruchte eicel (na de fusie van de kernen) alle noodzakelijke en voldoende genetische informatie bevat om te kunnen spreken van het begin van een nieuw menselijk leven (of minstens één, want uit het eerste kan een meerling voortkomen). Dit is een objectief biologisch gegeven (waar in-vitrofertilisatie op steunt) die objectieve morele consequenties heeft. We kunnen het met deze morele consequenties subjectief min of meer moeilijk hebben, maar ze zijn daarom niet minder objectief.
Iedereen voelt aan dat er een objectief moreel verschil is tussen het wegnemen van een eicel en het wegnemen van een bevruchte eicel of embryo. Ik zal dit subjectief nog sterker aanvoelen als het om mij gaat of om mijn zusje. Het feit dat zusje hier naast mij staat met haar paardenstaart en guitige glimlach, maakt het makkelijker om dit moreel verschil te zien! Maar beeld je in dat zusje hier niet is, omdat ze als embryo werd afgevoerd, dan wordt het iets moeilijker. Ik geraak nu eenmaal makkelijker geëmotioneerd door de gedachte dat mijn zus, die ik zie, er niet had kunnen geweest zijn, dan door de idee dat “iets”, dat ik niet zie, er nooit zal zijn. Onbekend is onbemind. Maar in feite gaat het objectief om hetzelfde embryo, hetzelfde menselijk wezen, dat subjectief spijtig genoeg totaal anders wordt bekeken.
Ik zie dus eerst en vooral één fundamenteel objectief gegeven dat morele implicaties heeft: er is een uniek menselijk leven of er is er géén. En verder? Zijn er andere objectieve gegevens die ons handelen ten aanzien van dit menselijk wezen kunnen bepalen? Hier begint het uitdokteren van onderverdelingen in stadia, de ene al wat vernuftiger dan de andere: het embryo zonder neurale buis (aanleg van de hersenen) versus het embryo met neurale buis, het embryo dat afhankelijk is van de moeder versus de foetus die het niet meer is, enz. Enkele van deze indelingen zijn misschien nuttig, maar vaak ook kunstmatig. Maar ook al steunen ze op wetenschappelijke gegevens, we mogen niet voorbijgaan aan het belangrijkste feit: eenmaal de bevruchting plaatsgevonden heeft, is er een nieuw menselijk leven! Tegenover dit gegeven zijn alle andere secundair.
Het wordt pas heikel als men aan deze indelingen het toekennen van menselijke waardigheid linkt. Over deze waardigheid zegt Vermeersch: “Je hebt niet ofwel de volledige menselijke waardigheid, ofwel helemaal niets.” Van een embryo of een foetus kun je volgens hem wel de “relatieve mate van beschermwaardigheid” nagaan, die afhangt van het stadium waarin het zich bevindt.
De waardigheid van de mens is echter geen kwantitatief gegeven maar een kwalitatief gegeven. Van aardbevingen kunnen je met behulp van een seismograaf de trillingen meten die je aan de hand van de “schaal van Richter” kunt kwantificeren. Maar voor de menselijke waardigheid zal nooit zoiets bestaan als een “dignometer” of een “schaal van Vermeersch”. De menselijke waardigheid is een fundamentele kwaliteit die je gewoon hebt als menselijk wezen. Men kan niet een beetje minder of een beetje meer mens zijn en dus ook niet een beetje minder of een beetje meer menselijke waardigheid hebben. Natuurlijk heeft elke mens daarnaast ook vele andere secundaire kwaliteiten – of niet – en die kunnen wél gekwantificeerd worden: bv. door echografie, vruchtwaterpunctie en allerhande onderzoeken. Maar de fundamentele menselijke waardigheid wordt door deze secundaire kwaliteiten niet verminderd of vermeerderd.
Spreken over de “beschermwaardigheid van het embryo” is dus een tautologie, want het menselijk embryo heeft op zich al de waardigheid die vereist dat het beschermd wordt. En om dezelfde rede is spreken over een “relatieve mate van beschermwaardigheid” een contradictio in terminis, en bovendien een ethische fout.
Dat er “maatschappelijke relevante waarden” zijn om toch te besluiten tot het experimenteren op embryo’s, is een reden om begrip op te brengen voor wie er ten einde raad toe overgaat, maar is geen goede reden om een bevruchte eicel niet “beschermwaardig” te verklaren. Wie wil nu in een maatschappij leven waarin hogere instanties een procedure vastleggen om het menselijk leven in waardig of minderwaardig onder te verdelen? Bovendien wil ik nog kwijt dat het feit dat bepaalde “normen en waarden hun oorsprong vinden in een maatschappelijke meerderheid of consensus”, geen rationeel argument is dat pleit voor de onfeilbaarheid van deze normen of waarden. Er moet ook altijd geluisterd worden naar ethische minderheden die vaak taboes doorprikken.
Jacques Leirens is doctor in de geneeskunde en de filosofie. Dit artikel werd naar De Standaard gestuurd maar niet gepubliceerd.