Iets meer dan drie jaar geleden publiceerde paus Franciscus “De vreugde van het Evangelie”. Dit artikel wil deze apostolische exhortatie voorstellen, meer bepaald hoofdstuk 1 (“De missionaire verandering van de Kerk”) en hoofdstuk 5 (“De maatschappelijke dimensie van de evangelisatie”).
Paus Franciscus stelt een diagnose zonder toegevingen: Het grote gevaar van de huidige wereld, met haar veelsoortig en overstelpend aanbod aan consumptieartikelen, is een individualistische treurigheid die voortkomt uit een gemakzuchtig en hebzuchtig hart, uit een ziekelijk zoeken naar oppervlakkige genoegens, uit een geïsoleerd geweten. Wanneer het innerlijk leven zich opsluit in eigen belangen, is er geen ruimte meer voor de ander, komen de armen niet meer binnen, luistert men niet meer naar de stem van God, geniet men niet meer van de zoete vreugde van zijn liefde, klopt het enthousiasme van het goede te doen niet meer. Ook de gelovigen lopen dit zekere en voortdurende gevaar. Velen vervallen hiertoe en veranderen in rancuneuze, ontevreden, levenloze personen (nr. 2).
Een oproep tot bekering
Tegenover deze vaststelling stelt Franciscus deze doorslaggevende uitnodiging: Ik nodig iedere Christen uit, waar hij ook is en in welke situatie hij zich ook bevindt, vandaag nog zijn persoonlijke ontmoeting met Jezus Christus te hernieuwen of minstens de beslissing te nemen zich door Hem te laten ontmoeten, Hem elke dag onophoudelijk te zoeken (nr. 3).
De paus is ervan overtuigd dat Jezus onze vreugde is, steeds nieuw, en dat wij buiten hem de ware vrede en het ware geluk niet kunnen vinden. Hij spoort ons aan het noodlottige idee te laten varen dat vreugde voortkomt uit meer hebben (een goede gezondheid, een goede carrière, veel goederen, een rustig leven, enz.) en hij wil ons overtuigen dat de vreugde komt door het streven om meer te zijn. Jezus geeft ons de kans om het meeste te zijn: in Hem zijn we kinderen van God, deelhebbers aan de goddelijke natuur. De paus vraagt ons met andere woorden om te werken aan een radicale bekering, zodat we met de heilige Paulus kunnen zeggen: Want voor mij is leven Christus (Fil 1, 21).
Franciscus merkt op dat de vreugde er anders uit kan zien naargelang de omstandigheden, de leeftijd en de beproevingen van het leven. Maar voor diegene die in Christus leeft blijft ze steeds diep in onszelf, een beetje zoals diep in de oceaan waar geen enkele storm de rust kan verstoren. De aanhoudende innerlijke vrede en vreugde, ondanks de wisselvalligheden van het bestaan, is een bewijs van hun authenticiteit. We kennen allen voorbeelden van mensen die ondanks de beproevingen van het leven sereen en diep gelukkig zijn (cf. nr. 6-7).
De vreugde van de vriendschap met God
Van deze herwonnen vreugde hangt onze apostolische ijver af: Alleen dankzij deze ontmoeting — of hernieuwde ontmoeting — met de liefde van God, die verandert in gelukkige vriendschap, worden wij bevrijd van ons geïsoleerd bewustzijn en het op onszelf betrokken zijn. Het lukt ons ten volle menselijk te zijn, wanneer wij meer dan menselijk zijn, wanneer wij God toestaan ons boven onszelf uit te tillen, omdat wij ons meest ware wezen te bereiken. Daar ligt de bron van de evangeliserende activiteit. Immers, als iemand deze liefde die hem de zin van het leven teruggeeft, heeft opgenomen, hoe kan hij dan het verlangen bedwingen om het anderen mee te delen? (nr. 8).
Men moet vrede en rust niet verwarren. Vrede heerst in ons wanneer we God ons hart laten meeslepen om een meer dan menselijke liefde te beleven. De rust van een goed geregeld leventje — voor zover dat mogelijk is — is verre van ideaal. Het is een bron van verveling en voortdurende bitterheid. De ziekte van onze tijd is het in zichzelf gekeerd zijn, alles op zichzelf te betrekken, met verschrompelde harten als droge rozijnen.
Het aanbod is leven op een hoger niveau, zegt de paus. De authentieke “zelfontplooing” gaat langs het geven van zichzelf: door zichzelf te geven realiseert men zichzelf (nr. 10). De vreugde is met andere woorden niet enkel een voorwaarde voor de evangelisatie maar ook een van haar vruchten: Het is zaliger te geven dan te ontvangen (Hand 20, 35).
“Christus zijn”
In verband met de evangeliserende zending waarschuwt Franciscus ons voor een andere vorm betrokkenheid op zichzelf, die erin bestaat het apostolaat te herleiden tot het product van onze energie, onze talenten, onze ervaring. Hoewel deze zending van ons een edelmoedige inzet vraagt, zou het verkeerd zijn haar te verstaan als een heroïsche persoonlijke taak, aangezien het vóór alles Zijn werk is, uitgaande boven wat wij kunnen ontdekken en verstaan. Jezus is “de eerste en de grootste verkondiger van het Evangelie” (nr. 12). Christus is de referentie, wij zijn de instrumenten.
Deze beschouwing maakt ons tegelijk nederig en dapper: Alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft (Fil 4, 13). De man of vrouw die in Christus leeft wordt op een bepaalde manier Christus: de enorme aantrekkingskracht van Jezus werkt ver boven zijn beperkingen en zijn ellende, zoals die ook werkt over een klein stukje brood in de Eucharistie.
Jezus wil verkondigers van het Evangelie die de Blijde Boodschap niet alleen met woorden verkondigen, maar vooral met een leven dat door de tegenwoordigheid van God is veranderd (nr. 259). De apostel is een man van gebed, van boete, van eucharistisch leven, een christianus, een man van Christus, die de Heer tegenwoordig maakt in de talloze situaties van het gewone leven.
Allen missionaris
In nr. 19 herinnert de paus eraan dat de Kerk — en ieder van ons — een zending heeft die berust op een opdracht van Christus: Gaat heen, maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en leert hen onderhouden al wat ik u bevolen heb (Mt 28, 19-20a). Wij zijn allen “missionaris” (in de etymologische zin: dragers van een missie). De paus spreekt van “missionair erop uitgaan”: uit de eigen gemakzucht naar buiten te treden en de moed te hebben naar alle randgebieden te gaan die behoefte hebben aan het licht van het Evangelie (nr. 20). Ook onze families, ons professioneel een sociaal midden behoren tot die randgebieden. We moeten niet noodzakelijk naar de andere kant van de wereld.
In de nrs. 34-39 geeft paus Franciscus enkele raadgevingen over de methode. Hij drukt ons op het hart het essentiële niet te verliezen ten gunste van het bijkomstige, te vermijden in de fout te vervallen van de farizeeën die geobsedeerd waren door onbeduidende kwesties. Ons getuigenis als christen op een receptie of een familiediner moet er niet in bestaan belerend op te treden over het huwelijk van priesters, het priesterschap van vrouwen of wie al dan niet de Eucharistie mag ontvangen. We moeten een positief getuigenis geven van eenheid met de Kerk, met de paus, van naastenliefde voor allen en van geestdrift voor de enige noodzakelijke zaak (cf. Lc 10, 42): Christus liefhebben en Hem navolgen.
De paus spreekt ook over barmhartigheid en over de wet van de geleidelijkheid (cf.nr. 44): Een missionair hart is zich bewust van deze beperkingen en wordt “zwak met de zwakken […] alles voor allen” (1 Kor. 9, 22). Het sluit zich nooit af, het trekt zich nooit terug in eigen zekerheden, het kiest nooit voor een zichzelf verdedigende starheid (nr. 45). Apostel zijn betekent niet doctrinair doen, zozeer kampioen van de waarheid dat men haar tegenspreekt, door de grootste waarheid namelijk de openbaring in Christus van de oneindige liefde van de Vader geweld aan te doen.
“Verkondigers van het Evangelie met geestkracht”
Franciscus waarschuwt ons ook voor de bekoring om de moeilijkheden van de huidige tijd als excuus in te roepen. Hij verwijst naar de houding van de eerste christenen en de heiligen: Het is heilzaam zich de eerste Christenen en de zovele broeders en zusters in de geschiedenis te herinneren die van vreugde vervuld waren, vol moed, onvermoeibaar in de verkondiging en in staat tot een groot actief uithoudingsvermogen. Er zijn er die zich troosten met te zeggen dat het vandaag moeilijker is; wij moeten echter erkennen dat de context van het Romeinse Rijk niet bevorderlijk was voor de verkondiging van het Evangelie, noch voor de strijd voor de gerechtigheid, noch voor de verdediging van de menselijke waardigheid. Op ieder ogenblik in de geschiedenis is de menselijke zwakheid aanwezig, het ongezonde zoeken naar zichzelf, het gemakzuchtige egoïsme en uiteindelijk de begeerte die ons allen bedreigt. Die werkelijkheid is altijd in de ene of de andere vorm aanwezig; zij bloeit meer voort uit de menselijke beperktheid dan uit de omstandigheden. Laten wij dus niet zeggen dat het vandaag moeilijker is; het is anders. Laten wij veeleer leren van de heiligen die ons zijn voorgegaan en aan de moeilijkheden van hun tijd het hoofd hebben geboden (nr. 263).
Ons engagement is een engagement uit liefde. Het is dus gratis, belangeloos. We verkondigen het Goede Nieuws niet om een menselijke ambitie te voldoen, onze doelstellingen te bereiken en aan de wereld te tonen wat wij kunnen: Misschien maakt de Heer gebruik van onze inzet om zegeningen uit te storten op een andere plaats in de wereld, waar wij nooit heen zullen gaan. De Heilige Geest werkt, zoals Hij wil, wanneer Hij wil en waar Hij wil; wij offeren ons op met toewijding, maar zonder de pretentie te hebben opvallende resultaten te zien. Wij weten alleen maar dat onze zelfgave noodzakelijk is. Laten wij leren te rusten in de tederheid van de armen van de Vader te midden van onze creatieve en edelmoedige toewijding. Laten wij verder gaan, laten wij ons volledig inzetten, maar laten wij Hem ook onze inspanningen vruchtbaar laten maken, zoals Hem dat goed lijkt (nr. 279). We moeten de geestdrift van Pinksteren opnieuw beleven.
De paus herinnert er ook aan dat wij eveneens een grote bondgenoot hebben in het hart van degenen met wie wij omgaan, namelijk de dorst naar waarheid en liefde: Soms verliezen wij het enthousiasme voor de zending en vergeten dan dat het Evangelie beantwoordt aan de diepste noden van de personen, omdat wij allen zijn geschapen voor hetgeen het Evangelie ons voorhoudt: de vriendschap met Jezus en de broederlijke liefde (nr. 265).
Stefaan Seminckx is priester, doctor in de geneeskunde en de theologie.