De apostolische exhortatie Amoris lætitia legt de basis voor een nieuwe, erg noodzakelijke impuls voor de pastoraal van de familie in al haar aspecten. In hoofdstuk VIII wordt verwezen naar bepaalde delicate situaties die de menselijke zwakheid duidelijk aantonen. De titel van het hoofdstuk vat vrij goed de richting samen die paus Franciscus voorstelt: “De broosheid begeleiden, onderscheiden en integreren”.
Wij worden verzocht om niet overhaast te oordelen, uit te sluiten en te verwerpen, maar in plaats daarvan de taak op ons te nemen om onderscheid te maken tussen de verschillende situaties en een eerlijke en barmhartige dialoog aan te gaan met de betrokken personen. “Het gaat om een traject van begeleiden en onderscheiden ‘dat die gelovigen brengt tot de bewustwording van hun situatie voor God. Het gesprek met de priester, over gewetenszaken, is gericht op de vorming van een juist oordeel over datgene wat een grotere deelname aan het leven in de Kerk in de weg staat en over de stappen die deze deelname kunnen bevorderen en doen groeien. Vermits er in de wet zelf geen geleidelijkheid bestaat (zie Familiaris consortio, 34) zal dat oordeel nooit kunnen voorbijgaan aan de eisen van waarheid en liefde van het Evangelie die door de Kerk worden voorgesteld (…)’”1, waarvan de Heilige Vader uitgaat en die hij in geen geval heeft willen veranderen2.
Wat de sacramenten van de Biecht en de Eucharistie betreft, heeft de Kerk altijd onderricht dat “wie zich bewust is van een zware zonde, het sacrament van de verzoening moet ontvangen voordat hij te communie gaat”3. De fundamentele structuur van het sacrament van de verzoening “bevat twee even wezenlijke elementen: enerzijds de handelingen van wie zich bekeert onder invloed van de Heilige Geest, namelijk het berouw, de belijdenis en de penitentie; anderzijds wat God doet door tussenkomst van de Kerk”4. Indien het volmaakte of onvolmaakte berouw, dat veronderstelt dat men zijn leven wil veranderen en de zonde vermijden, volledig ontbreekt, zouden de zonden niet kunnen vergeven worden en zou de absolutie, indien die al gegeven werd, ongeldig zijn5.
De vorming van het oordeel moet ook coherent zijn met de katholieke leer over de onontbindbaarheid van het huwelijk, waarvan paus Franciscus de waarde en de actualiteit sterk onderlijnt. De gedachte dat seksuele betrekkingen geoorloofd zouden zijn in het kader van een tweede burgerlijke verbintenis, veronderstelt dat deze tweede verbintenis beschouwd zou worden als een echt huwelijk. Deze veronderstelling gaat in tegen de leer over de onontbindbaarheid die zegt dat een huwelijk dat gesloten en voltrokken is niet kan ontbonden worden, zelfs niet door de plaatsvervangende macht van de paus6. Indien echter de tweede verbintenis niet erkend wordt als een echt huwelijk, omdat enkel het eerste als echt huwelijk geldt, dan zou men een levensstaat en situatie aanvaarden die “objectief in tegenspraak zijn met de liefdesgemeenschap tussen Christus en de Kerk, die in de Eucharistie haar teken en verwerkelijking vindt”7. Als daarenboven, het leven more uxorio (= als echtgenoten) in de tweede verbintenis als moreel aanvaardbaar zou beschouwd worden, dan zou het basisprincipe van de christelijke moraal dat zegt dat seksuele betrekkingen enkel geoorloofd zijn binnen een legitiem huwelijk, in vraag gesteld worden. Daarom zegde de Brief van de Congregatie voor Geloofsleer van 14 september 1994: “De gelovige die gewoonlijk more uxorio leeft met een persoon die niet zijn legitieme vrouw of man is, mag de eucharistische communie niet ontvangen. Indien deze gelovige het mogelijk zou achten dit wel te doen, dan hebben de herders en de biechtvaders, gezien de ernst van de zaak alsook de vereisten van het geestelijk welzijn van de persoon en het algemeen welzijn van de Kerk, de ernstige plicht hem te verwittigen dat dergelijk oordeel van het geweten duidelijk in tegenspraak is met de leer van de Kerk”8.
Paus Franciscus herinnert er terecht aan dat er handelingen kunnen zijn die, hoewel ze objectief ernstig immoreel zijn, toch niet toerekenbaar zijn op subjectief vlak, toch niet ten volle, omwille van onwetendheid, angst of andere verzachtende omstandigheden waarmee de Kerk altijd rekening gehouden heeft. In het licht van deze mogelijkheid, zou het niet mogelijk zijn te beweren dat wie in een huwelijkssituatie leeft die objectief en ernstig onregelmatig is, noodzakelijkerwijze in staat van doodzonde is9. De kwestie is delicaat en moeilijk, omdat het principe “de internis neque Ecclesia iudicat” — namelijk dat zelfs de Kerk niet kan oordelen over de intieme staat van het geweten — altijd gehuldigd werd. Daarom bevestigde de Pauselijke Raad voor de Wetteksten in haar Verklaring over canon 915, die de paus citeert10, dat het verbod om de Eucharistie te ontvangen ook geldt voor de gescheiden hertrouwde gelovigen. De Raad preciseert zorgvuldig wat men moet verstaan onder zware zonde in de context van deze canon. Ziehier de tekst van de Verklaring: “De formulering ‘en diegenen die koppig volharden in een zware en overduidelijke zonde’ is duidelijk, en moet begrepen worden op zo’n manier dat men de zin ervan niet misvormt, door de norm niet toepasselijk te maken. De drie volgende voorwaarden zijn vereist: a) de zware zonde, objectief begrepen, omdat degene die de communie uitreikt niet kan oordelen over de subjectieve toerekenbaarheid; b) de koppige volharding, wat betekent dat er een objectieve situatie van zonde is, die blijft bestaan in de loop van de tijd, en waaraan de gelovigen geen einde willen maken, terwijl andere voorwaarden niet vereist zijn (houding van uitdaging, voorafgaande vermaning, enz.) opdat de situatie fundamenteel ernstig is vanuit kerkelijk standpunt; c) het overduidelijk karakter van de situatie van de voortdurende zware zonde.11
Dezelfde Verklaring preciseert dat sommige hertrouwd gescheidenen niet in deze situatie van zware gewoonlijke zonde verkeren, concreet diegenen die omdat ze hun gemeenschappelijk leven niet kunnen onderbreken om ernstige redenen, zich onthouden van de handelingen eigen aan echtelieden (en daarbij steeds verplicht blijven een schandaal te vermijden), daar het feit dat men niet more uxorio leeft op zich helemaal privé is12. Buiten dit geval, wanneer pastorale zorgen moeten toegediend worden aan deze gelovigen, zal men rekening moeten houden met het feit dat het heel moeilijk schijnt dat diegenen die een tweede verbintenis beleven de morele zekerheid zouden kunnen hebben dat ze in staat van genade zijn, want enkel door de interpretatie van objectieve tekenen kan het geweten en de biechtvader dit bevestigen. Ook moet men onderscheid maken tussen een ware subjectieve morele zekerheid en een dwaling van het geweten die de biechtvader moet verbeteren, zoals we al gezegd hebben, want de biechtvader, bij het toedienen van het sacrament, is niet alleen vader en arts maar ook meester en rechter, taken die hij zeker moet vervullen met een maximum aan barmhartigheid en fijngevoeligheid, door in de eerste plaats het geestelijk heil na te streven van diegenen die te biechten komen.
De voornoemde leerstellige aspecten, die behoren tot het eeuwenlang onderricht van de Kerk en voor een groot deel tot het gewone en universele leergezag, mogen de priesters niet verhinderen om met open geest en een groot hart een hartelijke oordeelkundige dialoog te beginnen. Zoals paus Franciscus schrijft, moet men “het ernstige risico vermijden van foutieve boodschappen, zoals het idee dat een priester vlug ‘uitzonderingen’ kan toestaan, of dat er personen zijn die in ruil voor gunsten sacramentele privileges kunnen verkrijgen. Wanneer men een verantwoordelijke en discrete persoon ontmoet, die niet voorgeeft zijn verlangens boven het algemeen welzijn van de Kerk te plaatsen, en een herder die de ernst van de kwestie waar hij mee te maken heeft kan herkennen, vermijdt men het risico dat een gegeven onderscheid ertoe zou leiden dat men denkt dat de Kerk een dubbele moraal heeft.”13 In de wetenschap dat de bijzondere omstandigheden zeer gevarieerd zijn en dat ze zeer complex kunnen zijn, zouden de voornoemde leerstellige principes integendeel moeten helpen om de beste weg te onderscheiden om de betrokken personen te helpen om een weg van bekering in te slaan die hen zal leiden naar een betere integratie in het kerkelijk leven en, wanneer het mogelijk is, naar het ontvangen van de sacramenten van de Verzoening en van de Eucharistie.
Nota’s
1. Paus Franciscus, post-synodale apostolische exhortatie Amoris lætitia, 19-III-2016, n° 300. Het citaat komt overeen met n°86 van het Eindrapport van de Synode 2015.
2. De heilige Vader bevestigt dit expliciet in Amoris lætitia,n°300.
3. Catechismus van de Katholieke Kerk, n° 1385.
4. Ibidem 1448.
5. Zie ibidem 1451-1453; Concilie van Trente, sessie XIV. Doctrina de sacramento pœnitenia, hoofdstuk 4 (DH 1676-1678).
6. Heilige Johannes Paulus II heeft, in zijn redevoering voor de Romeinse Rota, 21 januari 2000, n°8, verklaard dat deze leer definitief is.
7. Heilige Johannes Paulus II, apostolische exhortatie Familiaris consortio, 22 november 1981, n° 84.
8. Brief van de Congregatie voor Geloofsleer aan de bisschoppen van de katholieke Kerk over de toegang tot de communie van getrouwd gescheiden gelovigen, 14-IX-1994, n° 6.
9. Zie Amoris lætitia, n° 301.
10. Zie ibidem n° 302.
11. Pauselijke Raad voor de Wetteksten, verklaring over de toelaatbaarheid tot de Heilige Communie van gescheiden hertrouwde gelovigen, 24-VI-2000, n° 2.
12. Zie ibidem. Het is niet overbodig te herinneren dat men niet kan eisen dat gelovigen die in een tweede burgerlijke verbintenis leven absoluut zouden garanderen dat ze nooit meer echtelijke betrekkingen zouden hebben. Het volstaat dat ze het oprechte vaste voornemen hebben om zich te onthouden. In bepaalde gevallen zal maar één van de echtgenoten dit voornemen hebben, in dat geval en rekening houdend met de omstandigheden en de leeftijd, kan dat voldoende zijn opdat hij/zij de sacramenten zou kunnen ontvangen, maar het aanstoot geven moet steeds vermeden worden.
13. Paus Franciscus, Amoris lætitia, n° 300.
Angel Rodriguez Luño is Decaan van de faculteit theologie van de Pauselijke Universiteit van het heilig Kruis, Consultor voor de Congregatie voor Geloofsleer en gewoon lid van de Pauselijke Academie voor het Leven. http://www.eticaepolitica.net/. Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Helene en Jos Van Dyck.