Wij publiceren hier de boodschap van Benedictus XVI voor de Veertigdagentijd.
Geliefde broeders en zusters,
Ieder jaar nodigt de Kerk ons aan het begin van de Veertigdagentijd uit tot een serieuze herziening van ons leven in het licht van hetgeen het evangelie ons leert. Dit jaar zou ik u een aantal gedachten willen aanbieden over het grote thema van de gerechtigheid, om te beginnen de woorden van Paulus: “De gerechtigheid van God is geopenbaard door het geloof in Jezus Christus” ( Rom 3, 21-22) .
Gerechtigheid: “ dare cuique suum ”
Om te beginnen wil ik stilstaan bij de betekenis van het woord ‘gerechtigheid’, dat in het gewone taalgebruik zoveel wil zeggen als ‘ieder geven wat hem toekomt’ – dare cuique suum , volgens de beroemde uitspraak van Ulpianus, een Romeins jurist uit de derde eeuw. Deze bekende definitie preciseert echter niet waarin dat ‘ suum ‘ (het zijne), dat iedereen moet toekomen, eigenlijk inhoudt. Met andere woorden, wat een mens het meeste nodig heeft, kan hem niet door de wet worden gegarandeerd. Om het leven ten volle te kunnen beleven, is iets nodig dat intiemer en persoonlijker is, en dat alleen als gave kan worden verleend. We zouden kunnen zeggen dat het voor de mens erom gaat te leven van die liefde die alleen God hem kan bezorgen, God die hem heeft geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Uiteraard zijn materiële goederen nuttig en noodzakelijk. Jezus zelf heeft zieken genezen, mensenmassa’s die Hem volgden te eten gegeven. Hij keurt zonder enige twijfel de onverschilligheid af, die ook vandaag nog honderden miljoenen de dood injaagt door gebrek aan voedsel, water en geneesmiddelen. Maar toch bezorgt de ‘distributieve’ rechtvaardigheid de mens niet de totaliteit van wat hem toekomt. De mens heeft wezenlijk nood aan een leven vanuit God, want wat hem toekomt gaat oneindig veel verder dan brood alleen. Sint-Augustinus zegt daarover: “Als gerechtigheid de deugd is die ieder het zijne geeft…, waar is dan de gerechtigheid van de mens wanneer die zich van de ware God afkeert?” ( De Civitate Dei XIX, 21).
Wat is de oorzaak van onrecht?
Van de evangelist Marcus komen de volgende woorden, die Jezus toentertijd sprak in de context van het debat over wat rein en onrein is: “Niets wat van buitenaf in de mens komt, kan hem onrein maken… Maar wat uit de mens komt, maakt de mens onrein. (…) Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen kwade gedachten” ( Mc 7, 14-15.20-21). Afgezien van de directe vraag over het voedsel kunnen we in de reactie van de Farizeeën een permanente bekoring van de mens ontdekken, namelijk, de oorzaak van het kwaad te willen zoeken buiten zichzelf. Vele moderne ideologieën gaan bij nader inzien uit van de volgende veronderstelling: omdat onrecht ‘van buitenaf’ komt, is het voor het doen gelden van gerechtigheid voldoende de externe oorzaken die haar vervulling in de weg staan, uit te schakelen. Jezus waarschuwt ons dat deze manier van denken naïef en kortzichtig is. Onrecht is een vrucht van het kwaad en heeft niet alleen externe wortels; de oorzaak is gelegen in het hart van de mens, waar het zaad te vinden is van een mysterieuze medeplichtigheid aan het kwaad. Met bitterheid moet de psalmist constateren: “Met schuld belast werd ik geboren, schuldig was ik toen mijn moeder mij ontving” ( Ps 51, 7). De mens wordt inderdaad verzwakt door een diepe wonde, die zijn vermogen om in gemeenschap te treden met de ander aantast. Van nature is hij bereid om in vrijheid met anderen te delen, maar hij stuit in zijn wezen op een bijzondere zwaartekracht die hem ertoe brengt zich te verheffen boven en tegen anderen. Dat is egoïsme, het gevolg van de erfzonde. Adam en Eva werden verleid door de leugen van satan. Door zich meester te maken van de mysterieuze vrucht, hebben ze het goddelijke gebod overtreden. Daarmee hebben zij de logica van vertrouwen in de Liefde vervangen door de logica van achterdocht en competitie, en de logica van het ontvangen en het vertrouwensvol verwachten van de Ander vervangen door het begerige grijpen en de zelfgenoegzaamheid (cf. Gn 3, 1-6) . Als gevolg daarvan ervoeren ze een gevoel van onrust en onzekerheid. Hoe kan de mens zichzelf bevrijden van die egoïstische neiging en zichzelf openstellen voor de liefde?
Gerechtigheid en Sedaqah
In het hart van de wijsheid van Israël vinden we een diepe band tussen het geloof in God, die “de arme uit het stof tilt” (Ps 113, 7), en de gerechtigheid jegens de naaste. Het Hebreeuwse woord dat de deugd van de gerechtigheid aanduidt, sedaqah , drukt dat goed uit. Want sedaqah betekent aan de ene kant het voluit aanvaarden van de wil van de God van Israël, en aan de andere kant gelijkheid in de relatie met de naaste (cf. Ex 20,12-17) , vooral met de armen, de vreemdelingen, de wezen en de weduwen (cf. Dt 10, 18-19) . Maar de twee betekenissen zijn met elkaar verbonden, want het geven aan de armen is voor een Israëliet niets anders dan het herstellen van wat aan God toekomt, die medelijden had met de ellende van zijn volk. Het was niet toevallig dat het toevertrouwen van de tafelen van de Wet aan Mozes op de berg Sinaï na het oversteken van de Rode Zee plaatsvond. Luisteren naar de Wet veronderstelt het geloof in God die “het roepen van zijn volk hoorde” en hen daarna “uit de macht van de Egyptenaren bevrijdde” (cf. Ex 3, 8) . God luistert naar de roep van de armen en vraagt van zijn kant dat er naar Hem wordt geluisterd: Hij vraagt om gerechtigheid tegenover de arme (cf. Sir 4, 4-5. 8-9) , de vreemdeling (cf. Ex 22, 20) , de slaaf (cf. Dt 15, 12-18) . Om rechtvaardig te kunnen zijn is het dus nodig de illusie op te geven van zelfgenoegzaamheid, die diepgewortelde houding van het teruggeplooid zijn op zichzelf die onrecht voortbrengt. Met andere woorden, er is een nog dieper gaande “exodus” nodig dan diegene die God bewerkstelligde met Mozes, een bevrijding van het hart, die de Wet alleen niet bij machte is te realiseren. Kan de mens dan nog enige hoop koesteren op gerechtigheid?
Christus, de gerechtigheid van God
De verkondiging van de Blijde Boodschap beantwoordt ten volle het dorsten van de mens naar gerechtigheid, zoals de heilige Paulus bevestigt in zijn Brief aan de Romeinen : “Thans is echter, buiten de wet om, Gods gerechtigheid openbaar geworden… Gods gerechtigheid, die zich door het geloof in Jezus Christus meedeelt aan allen die geloven, zonder enig onderscheid. Want allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid. Allen worden gratis door zijn genade gerechtvaardigd, krachtens de verlossing die in Christus Jezus is. Voor wie gelooft heeft God Hem aangewezen als middel van verzoening door zijn bloed.” (3, 21-25).
Maar wat is de gerechtigheid van Christus? Het is voor alles de gerechtigheid die voortkomt uit de genade, waarbij de mens niet de verlosser is en zichzelf noch de andere geneest. Het feit dat de “verzoening” voortkomt uit het “bloed” van Christus, betekent dat het niet de offers van de mens zijn die hem bevrijden van de last van zijn fouten, maar de liefdedaad van God. God opent zichzelf tot het uiterste, zelfs zover dat Hijzelf de voor de mens bestemde “vloek” op zich neemt om hem de voor God gereserveerde “zegen” terug te geven (cf. Gal 3, 13-14) . Maar hier zou men kunnen opwerpen: wat voor soort rechtvaardigheid is dit, waarbij de rechtvaardige sterft voor de schuldige en de schuldige daarvoor de zegening terugkrijgt die toekomt aan de rechtvaardige? Zou dit niet betekenen dat ieder het tegendeel ontvangt van “wat hem toekomt”? In feite ontdekken we hier de goddelijke gerechtigheid, die ten diepste verschilt van haar menselijke tegenhanger. Voor ons heeft God, in zijn Zoon, de prijs betaald voor deze ruil, een prijs die buitensporig hoog is.
Geconfronteerd met de gerechtigheid van het Kruis kan de mens in opstand komen, want daarmee wordt duidelijk dat hij niet genoeg heeft aan zichzelf, maar dat hij een Ander nodig heeft om ten volle zichzelf te kunnen zijn. Zich bekeren tot Christus, geloven in het Evangelie betekent uiteindelijk de illusie van zelfgenoegzaamheid echt achter zich te kunnen laten om de eigen behoefte te ontdekken en te aanvaarden: de behoefte aan anderen en aan God, om uiteindelijk de noodzaak van zijn vergeving en vriendschap te ontdekken.
Dan begrijpen we dat geloof helemaal niet zo natuurlijk, gemakkelijk en vanzelfsprekend is. Er is nederigheid voor nodig om te aanvaarden dat iemand anders me bevrijdt van ‘mijzelf’ en mij gratis ‘zichzelf’ in ruil geeft. Dat gebeurt met name in het Sacrament van de Verzoening en in de Eucharistie. Dankzij het handelen van Christus kunnen wij binnentreden in een grotere gerechtigheid, die van de liefde (cf. Rom 13, 8-10) . Deze gerechtigheid ziet zichzelf duidelijk meer als schuldenaar dan als schuldeiser, omdat ze meer heeft ontvangen dan ze ooit had kunnen verwachten.
Gesterkt door deze ervaring wordt een christen ertoe aangezet zich te engageren in de uitbouw van een rechtvaardige samenleving, waarin iedereen ontvangt wat noodzakelijk is om te leven volgens zijn menselijke waardigheid en waar de gerechtigheid nieuw leven wordt ingeblazen door de liefde.
Geliefde broeders en zusters, de veertigdagentijd vindt haar hoogtepunt in het Paastriduüm, waarin we ook dit jaar de goddelijke gerechtigheid zullen vieren, die volheid van naastenliefde, gave en redding is. Moge deze tijd van boetedoening voor iedere Christen een tijd zijn van waarachtige bekering en intieme kennis van het mysterie van Christus, die gekomen is om alle gerechtigheid te vervullen. Met deze wensen geef ik u allen van harte mijn apostolische zegen.
Uit het Vaticaan, 30 oktober 2009.
Bron: www.vatican.va . Vertaling: www.rkdocumenten.nl . De titel is van onze redactie.