Het woord ‘vergeving’ is als het over seksueel misbruik in de Kerk gaat, al geregeld gevallen, maar niet iedereen begrijpt dat op dezelfde manier. Theoloog Stijn Van den Bossche keert terug naar de Bijbelse betekenis, en vindt dat christenen moeten blijven vergeven, ook al strookt dat niet met hun gevoelens.
1996, België daverde op zijn grondvesten door de zaak-Dutroux. Toevallig was ik op de dag van de begrafenis van een van de vermoorde meisjes in de trappistenabdij van Westmalle. De bisschoppen hadden gevraagd overal de klokken te luiden en een minuut stilte in acht te nemen op het moment waarop de begrafenis begon, en dat was halverwege de eucharistieviering in de abdij. Vader abt leidde de minuut stilte zeer sober in met de woorden: “Laten wij nu bidden om vergeving en genezing.” Die woorden maakten grote indruk op mij, ook al omdat een christen daar zei wat ik toentertijd nergens anders had gehoord in de media. De abt specificeerde niet tussen vergeving schenken en ontvangen. Wij baden “om vergeving en genezing”. Voor de slachtoffers van Dutroux – er werden ook meisjes levend teruggevonden. Voor hun families. Maar wij baden God ook, zo verstond ik het toch, om vergeving en genezing door berouw, voor de dader.
2010, de Belgische Kerk davert op haar grondvesten. Al in april zeiden sommigen in de media dat bepaalde zaken “niet te vergeven” zouden zijn, ook niet voor christenen. Het thema kwam opnieuw naar voren toen bleek dat kardinaal Godfried Danneels op ongelukkige wijze vergeving had gesuggereerd aan het slachtoffer. In De Standaard verscheen een opiniestuk van twee theologen getiteld Vergeving is niet goedkoop, met daarin deze woorden: “Toch zijn sommige vormen van onrecht te verpletterend en te verwoestend om als mens en zelfs als gelovige te kunnen vergeven. Christenen geloven dat ze in dat geval niet krampachtig moeten proberen om te vergeven. Ze mogen het uiteindelijke oordeel en de vergeving aan God overlaten.” Sommige homilieën gingen in dezelfde richting.
Tot zeventigmaal zeven keer toe
Ik kan als christen die woorden werkelijk niet op mij nemen – ook al begrijp ik het pleidooi voor respect voor de psychologie van slachtoffers. Het thema ligt al voor de eerste leerlingen-christenen niet gemakkelijk, maar Jezus is toch duidelijk in zijn spreken: “Niet tot zeven keer toe, zeg Ik je, maar tot zeventigmaal zeven keer toe” (Matteüs 18,22). We raken hier de kern van het Bijbelse geloof. Vergeven wil in wezen zeggen: blijven beminnen ondanks de zonde. Vergeving is de manier waarop liefde altijd verder gestalte krijgt in de tijd. Niet vergeven wil dan zeggen: niet langer beminnen, een mens afschrijven. En dat gaat in tegen het Bijbelse verbond zelf. De liefde trekt zich nooit terug.
Als wij beeld van God willen zijn, wordt die liefde ook van ons gevraagd. Dat betekent niet dat Roger Vangheluwe ooit nog de dienst van het gewijde ambt kan uitoefenen, noch als herder, noch als voorganger. Maar de liefde die God hem toezegde toen Christus hem doopte, verliest hij nooit. Als hij die rouwmoedig aanvaardt, kan hij als christen verder leven. Zelfs als de Kerk iemand excommuniceert – de meest radicale uitsluiting –, maar die mens naderhand zelf berouw betuigt en zich opnieuw wil aansluiten bij de Kerk en datgene waarvoor zij staat, dan reikt het kerkelijk recht geen enkel middel aan om dat te beletten. De Kerk kan dus nooit vergeving weigeren.
Vergeven is eerst een wilsact
Net zoals liefhebben een wilsact is, is ook blijven liefhebben ondanks de zonde, of vergeven, een wilsact. Vergeving begint niet in onze affectiviteit, maar in onze wil. Zij gaat over beminnen desondanks, dus ook als onze emoties vooralsnog niet kunnen volgen vanwege de terechte woede over de zonde. Dat heeft dan niets te maken met lichtvaardig vergoelijken: integendeel, als je het kwaad niet erkent, valt er niets te vergeven. Vergeven betekent het kwaad zien, en toch (willen) beminnen. Ook voor de zondaar is de enige voorwaarde waar de vergeving, ja zelfs de geldigheid van het sacrament van de verzoening écht van afhangt: het kwaad erkennen en je opnieuw openen voor Gods liefde – wat ook boete impliceert en herstel waar mogelijk. Dat is oprecht berouw.
En onze gevoelens dan?
Ik kan aannemen dat er situaties zijn waar een mens affectief nooit over heen raakt. Ik weet niet of misbruikte kinderen en hun ouders daarvan ooit helemaal kunnen ‘genezen’, en christelijke liefde betekent zeker niet dat zij opnieuw een relatie met de dader moeten aanknopen. Een voorbeeld is de vrouw die door haar man bedrogen werd en daar affectief nooit helemaal over heen raakt, al heeft hij oprecht berouw en wil zij wel met hem verder door het leven, uit liefdevolle trouw aan haar keuze voor hem. De schaduw van de ontrouw blijft een litteken, maar zij vergeeft, louter door te willen vergeven. Meer kan zij inderdaad niet, maar haar verdergaande liefde is wel authentiek. En ik geloof zelfs dat dit ook voor die echtgenote bevrijdender kan zijn dan te wachten tot zij eraan toe is om te vergeven (Wat zou buiten haar vrije wil om trouwens de pijn kunnen ‘wegnemen’?) Kortom: ik denk dat we vergeving moeten durven los te koppelen van psychologie, juist omdat ik die psychologie ten volle wil respecteren, inbegrepen de grenzen van wat wij affectief aan kunnen. Als ik wil vergeven – en daarom ook vergeef – zal mijn affectiviteit misschien ooit volgen. En zelfs als dat laatste mij niet lukt, is mijn troost dat God altijd vergeeft, aan anderen en aan mij. Gedragen door de Heer kan de christen dus wel altijd “van harte vergeven” (Matteüs 18, 25), zelfs als zijn gevoelens niet mee willen. Die oefening om vergeving niet tot psychologie te versmallen, stelt in de huidige situatie een belangrijke uitdaging die christenen nochtans niet uit de weg kunnen gaan.
Bovenmenselijke verzoening
Elk sacrament toont Gods liefde het sterkst waar het als menselijk gebaar onmogelijk wordt. Ook het sacrament van de verzoening – waar niet de menselijke priester maar Christus zelf vergeeft – toont zich op zijn sterkst als God kan vergeven ook waar dat menselijk onmogelijk lijkt. Nog een bedenking over vergeving “alleen aan het einde van een lange weg”: de oude Kerk kende inderdaad zo’n weg, de boetestand. Maar bij mijn weten was die lange weg er om de zondaar een tijd van oprecht berouw te gunnen en niet als voorwaarde voor de vergeving. Net zoals een catechumeen die voor het doopsel overleed, als gedoopt werd beschouwd, zo ook een boeteling, wiens traject soms een ‘tweede catechumenaat’ werd genoemd en die op weg was naar een ‘tweede doopsel door tranen’. Misschien is het ook niet toevallig dat latere verfijning van het sacrament van de verzoening de penitentie verplaatste na de vergeving, zo wordt beter duidelijk dat zij geen voorwaarde daartoe vormt. Dat is alleen oprecht berouw. Laten wij als christenen aan het antigetuigenis van het misbruik, en het tweede antigetuigenis van het toedekken van dat misbruik, niet een derde antigetuigenis toevoegen door de vergeving aan banden te leggen, ook niet als gevolg van Gods en onze gerechtvaardigde woede.
Stijn Van den Bossche is theoloog en schreef deze tekst voor “Tertio” (22-9-10) op persoonlijke titel.