Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

Moet men prenatale diagnostiek weigeren?

12 november 2011

Tegenwoordig worden in onze streken alle zwangere vrouwen er toe aangezet bepaalde tests te laten uitvoeren in het kader van prenatale diagnostiek.

 

 

 

Dit artikel wil klaarheid brengen over het principe van deze diagnostiek en over haar morele betekenis. In een nota aan het einde brengen wij ter sprake wat op moreel vlak op het spel staat bij de praktische modaliteiten van de prenatale diagnostiek.

 

Op het vlak van de foetale geneeskunde is er een punt waar men uitzonderlijk delicaat moet omgaan met het moreel onderscheid dat vereist wordt van de echtparen die een kind verwachten: de gegrondheid om al dan niet beroep te doen op een prenatale diagnostiek met de bedoeling de gezondheidstoestand van hun baby te kennen. Heel vaak hoort men bezwaren als: loopt de prenatale diagnostiek in geval van een slecht resultaat niet in groten getale uit op het elimineren van het kind dat moet geboren worden? Moeten wij dus het principe van de prenatale diagnostiek niet veroordelen als wij werkelijk eerbied hebben voor de waardigheid van het kind dat moet geboren worden? Moeten ouders die niets willen doen wat hun kind kan schaden weigeren hun toevlucht te nemen tot deze prenatale diagnostiek?

 

Voor veel mensen die eerbied hebben voor het leven van het ongeboren kind valt het niet te ontkennen dat de prenatale diagnostiek een zeer slechte reputatie heeft vanwege de bijna absolute band die er bestaat tussen enerzijds de opsporingstechnieken en de typische prenatale diagnoses (foetale echografie, serum markers van de moeder, vruchtwaterpunctie…) en anderzijds de zwangerschapsonderbreking die uit een slecht resultaat voortvloeit. Die volgorde is zo dwingend dat de oud-voorzitter van het “Comité consultatif national d’éthique” (CCNE), professor Didier Sicard, zonder aarzelen besloot dat “de kernwaarheid (…) achter de activiteit van prenatale opsporing het afbreken en niet de behandeling beoogt: ook spiegelt deze opsporing een angstwekkend perspectief voor: dat van de uitroeiing” (in Jean-Yves Nau, “La France au risque de l’eugénisme”, Le Monde, 5 februari 2007).

 

Moet men dan het geheel van deze technieken afwijzen onder voorwendsel dat zij de voornaamste drijvende kracht vormen van het huidig eugenisme? Het leergezag van de katholieke Kerk biedt ons een waardevol gezichtspunt om te trachten op deze vraag te antwoorden.

 

Het oordeel van het katholiek leergezag

De instructie Donum Vitae geschreven door kardinaal Joseph Ratzinger en goedgekeurd door Johannes Paulus II in 1987 waarschuwt ons vastberaden: “De prenatale diagnostiek is ernstig in strijd met de morele wet, wanneer ze naargelang de resultaten, de mogelijkheid overweegt een abortus op te wekken: een diagnostiek die het bestaan van een misvorming of van een erfelijke ziekte aantoont, mag niet gelijk staan aan een doodvonnis. Daarom zou de vrouw die de diagnose vraagt met de uitgesproken bedoeling tot abortus over te gaan in geval de uitslag het bestaan van een misvorming of afwijking bevestigt, een ernstig ongeoorloofde daad begaan. Eveneens zouden de echtgenoot of ouders of ieder ander in strijd met de moraal handelen, wanneer zij de diagnose aan de vrouw in verwachting zouden aanraden of opdringen met dezelfde bedoeling eventueel tot een abortus te komen. Evenzo zou de specialist verantwoordelijk zijn voor de ongeoorloofde medewerking, die bij het uitvoeren van de diagnose en het meedelen van de uitslag ervan opzettelijk zou bijdragen het verband tussen prenatale diagnose en abortus vast te stellen of te bevorderen” (Donum vitae, I,2).

 

Johannes Paulus II heeft de analyse van de oud-prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer bevestigd in zijn beroemde encycliek Evangelium vitae“Maar aangezien de mogelijkheden van prenatale behandeling vandaag nog beperkt zijn, gebeurt het nogal eens dat deze technieken gebruikt worden met eugenetische bedoeling die selectieve abortus aanvaardt om de geboorte van kinderen met allerlei soorten afwijkingen te voorkomen. Zo’n houding is schandelijk en hoogst verwerpelijk, daar zij zich aanmatigt om de waarde van een mensenleven enkel te meten naar maatstaven als ‘normaliteit’ en lichamelijk welbevinden” (nr. 63).

 

Uit deze teksten kunnen wij met zekerheid besluiten dat de vrouw (of het echtpaar) dat deze prenatale onderzoeken, welke dan ook, zou gebruiken met het voornemen zijn toevlucht te nemen tot een abortus indien een abnormaliteit zou worden vastgesteld bij de baby, een laakbare daad zou stellen op moreel vlak. Deze ethische reflectie geldt ook voor al diegenen die geneigd zijn zich aan te sluiten bij deze beslissing. Hier stelt zich de problematiek van de medewerking van degene die professioneel met zwangerschap bezig is aan een slechte handeling, een complexe kwestie die we in dit artikel niet aansnijden.

 

Toch lijdt het geen twijfel dat de prenatale diagnostiek op zich een nobel bestanddeel is van de medische wetenschap die zich toelegt op het ongeboren kind als patiënt. En dat het wettig is dat vader en moeder op de hoogte willen zijn van de gezondheidstoestand van hun baby, zoals ze zouden doen voor eender welk kind dat al geboren is. Daarom zorgt de instructie Donum vitae er voor te preciseren dat: “De prenatale diagnostiek kan namelijk de toestand van het embryo en de foetus doen blijken, wanneer deze nog in de schoot van de moeder zijn; ze stelt in staat tot een vroegtijdiger en doeltreffender therapeutische, medische of chirurgische ingreep”. De prenatale diagnostiek is dus absoluut gerechtvaardigd als zij uitgevoerd wordt met eerbied voor “het leven en de integriteit van het embryo en de menselijke foetus, en gericht is op de bescherming of individuele genezing ervan” (ibidem). Dat is ook exact wat Johannes Paulus besluit in Evangelium vitae“Wanneer zij geen onevenredig grote risico’s inhouden voor het kind en de moeder, en bedoeld zijn om een vroege behandeling mogelijk te maken of zelfs om een rustige en bewuste aanvaarding van het nog niet geboren kind bevorderen, dan zijn deze technieken moreel geoorloofd” (nr. 63).

 

Bijvoorbeeld: door echografie een diagnose stellen van een misvorming aan het hart en deze informatie gebruiken met het oog op een chirurgische ingreep zo vlug mogelijk na de geboorte, en zelfs in utero zoals dat reeds in de hele wereld wordt toegepast, is natuurlijk een medische vooruitgang die de ethiek enkel kan goedkeuren. En in het algemeen, kan het kennen van een eventuele pathologie van het ongeboren kind voor de ouders een manier zijn om zich voor te bereiden op het ontvangen van het kind, zelfs als er nog geen echte behandeling is om het kind te genezen. Is het niet dank zij de kennis aangereikt door de prenatale diagnostiek dat veel zwaar gehandicapte kinderen onmiddellijk na de bevalling gedoopt en gevormd konden worden voor ze enkele uren later stierven omringd door hun familie?

 

Alles hangt in dit geval af van de onderliggende morele intentie

Men kan uit deze snelle confrontatie met twee belangrijke teksten van de Kerk dus besluiten dat de prenatale diagnostiek niet slecht is op zich maar dat ze al gauw van aard verandert naargelang de onderliggende intentie van de zwangere vrouw of van het echtpaar. Ze wordt een immorele praktijk wanneer ze wordt uitgevoerd met de bedoeling een zwangerschapsonderbreking te programmeren als het kind gehandicapt of ziek zou zijn.

 

Een katholiek echtpaar dat helemaal niet de bedoeling heeft zijn toevlucht te nemen tot een abortus heeft dus a priori geen reden het principe van de prenatale diagnostiek af te wijzen. Zo kunnen twee handelingen van prenatale diagnostiek, fysisch identiek, naar buiten onmogelijk te onderscheiden bij twee echtparen, toch totaal verschillende morele kwalificaties krijgen. Hier is het de morele kwalificatie van de intentie die de handeling, die op zich goed noch slecht is, bepaalt. In thomistische taal zou men zeggen: een zelfde materie kan verschillende morele kwalificaties krijgen. Men moet de diepere, innerlijke drijfveren van de handelende persoon nagaan om een idee te krijgen van wat op het spel staat.

 

Op het vlak van de prenatale diagnostiek is de handeling bekeken vanuit het innerlijk van de persoon het moreel aspect, vermits de technische handeling objectief hetzelfde is voor een externe waarnemer. Abortus, die in zich wezenlijk slecht is, mag niet opkomen in de intentie van diegene die handelt. Het volstaat dat men de intentie heeft zijn toevlucht te nemen tot een zwangerschapsonderbreking in geval van een slecht resultaat om de handeling van prenatale diagnostiek slecht te maken. Met andere woorden, niets van wat men met een slechte bedoeling doet is goed.

 

Nota van de redactie

 

In een tweede artikel, gewijd aan hetzelfde onderwerp, bestudeert Pierre-Olivier Arduin prenatale diagnostiek in geval van trisomie 21 (of het Downsyndroom dat ook vaak mongolisme genoemd wordt) in Frankrijk. Hij preciseert daarin dat het laten uitvoeren van courante tests zoals echografie en bloedonderzoek in het kader van de prenatale diagnostiek geen enkel gevaar betekenen voor moeder en kind.

Daarentegen dringt men, in geval een anomalie vermoed wordt, aan op verdere onderzoeken en stelt men een vruchtwaterpunctie voor of een biopsie van de trofoblast (het verwijderen van chorionvlokken uit de placenta)

Deze laatste twee onderzoeken leveren wel een groot risico voor de leefbaarheid van de foetus. De vruchtwaterpunctie wordt ook in België courant uitgevoerd. Volgens de “Haute autorité de santé Française” bedraagt het risico op het verlies van de foetus veroorzaakt door zulk onderzoek 0,5 tot 1%. Voor de biopsie van de trofoblast is het risico gelijkaardig, ja zelfs verdubbeld.

Vanuit moreel standpunt is het risico niet in verhouding met het verhoopte nut. Men mag een foetus niet aan een dergelijk gevaar blootstellen: “de ingrepen op het menselijk embryo moeten als geoorloofd worden beschouwd op voorwaarde, dat ze het leven en de integriteit van het embryo respecteren, en geen onevenredige risico’s ervoor meebrengen” (Donum vitae, I, 3). Het is dus aangeraden dit soort onderzoeken te weigeren.

 

Pierre-Olivier Arduin is gehuwd en vader van 6 kinderen. Hij is master in Ethiek, wetenschap, gezondheid en maatschappij. Hij is verantwoordelijk voor de Commissie voor Bioethiek en menselijk leven van het bisdom Fréjus-Toulon. Dit artikel werd gepubliceerd op www.libertepolitique.com. Bronnen: http://www.libertepolitique.com/respect-de-la-vie/6886-parents-faut-il-refuser-le-diagnostic-prenatal-12(deel 1) en http://www.libertepolitique.com/respect-de-la-vie/6894-parents-faut-il-refuser-le-diagnostic-prenatal-22 (deel 2). Wij danken Dominique Bastin voor het signaleren van dit artikel. Deze tekst werd uit het Frans vertaald door Helene Luyten.