Een boekenshop voor katholieke inspiratie Verzending binnen heel BelgiëPapers over actuele onderwerpen

De hedendaagse wereld begrijpen (8/10)

24 februari 2015

 

« Postmoderniteit en ethiek » is het achtste artikel in een reeks van tien. In deze teksten trachten verschillende auteurs na te denken over de hedendaagse wereld en de denkbeelden die ons leven en handelen beheersen. Ze bespreken ook de troeven van de christelijke boodschap in deze postmoderne cultuur die haar voor nieuwe uitdagingen stelt.

 

“Iedereen doet wat hij wil.” “Iedereen is vrij.” “Wie ben ik om het leven van een ander te oordelen?” Zulke clichés, schering en inslag in onze postmoderne maatschappij, zijn dooddoeners. Wat kun je dan nog zeggen? Ze confronteren ons met de volgende vragen. Is er dan nog een akkoord mogelijk rond een gemeenschappelijke moraal? Zijn er nog ethische waarden die onze particuliere belangen overstijgen, en universeel zijn?

1. Het ethisch relativisme en het cultureel relativisme

Het relativisme is een min of meer doordachte sceptische houding ten aanzien van de waarheid. Volgens het relativisme is het onmogelijk de waarheid objectief te kennen, omdat deze aan de culturele en historische context waarin we leven gebonden is.

Ook de heersende ethiek is doordrongen van dit relativisme. De voorstanders van ethisch relativisme beweren dat het onmogelijk is de waarheid van een moreel oordeel objectief te staven. Morele oordelen zijn niet meer dan opinies en, zoals alle opinies, de weerspiegeling van een cultuur, een tijdperk of onze persoonlijke situatie. En om onze morele oordelen te grondvesten zijn er niet echt objectieve of universele waarden, laat staan absolute waarden.

Uiteraard verschillen de zeden en de gewoonten volgens tijd en cultuur. Moest het ethisch relativisme niet meer dan dit te zeggen hebben, dan zou het alleen een open deur intrappen. Maar het gaat veel verder: het ethisch relativisme ontkent, zoals gezegd, het bestaan van objectieve en universele morele waarheden. Het maakt in morele zaken geen onderscheid tussen wat louter aan de omstandigheden gebonden (‘circumstantieel’) is, en wat objectief of universeel is. Doch, ook al zijn veel morele attitudes cultuur- of tijdsgebonden, dan nog zijn er in het menselijk geweten objectieve morele waarheden die gemeenschappelijk zijn aan culturen van alle tijden.

Een voorbeeld. In de laatste 50 jaar hebben de modetrends de oppervlakte stof, waarmee we ons lichaam bedekken, almaar verminderd. Het spreekt vanzelf dat modekenmerken, zoals het aantal vierkante centimeter jurk, aan veranderingen onderhevig zijn (ze zijn ‘circumstantieel’). Maar los van cultuur- en modefenomenen, blijft er een schaamtegevoel bestaan, die beantwoordt aan een objectieve morele behoefte, namelijk de behoefte om zijn intimiteit tegen misplaatste blikken te beschermen. Voor de ‘relativist’ heeft het schaamtegevoel geen objectieve morele waarde en is het louter gebonden aan de context.

2. Het moreel principe van de tolerantie en de individuele vrijheid

Voor het ethisch relativisme komt het erop aan neutraal te blijven, zich niet uit te spreken over de vraag of een bepaald gedrag goed of slecht is. Het goede leven is het leven dat eenieder voor zichzelf uitzoekt en bepaalt. Punt uit! Niemand moet zich bemoeien met de morele keuzes die een ander in zijn privéleven doet. Wie alleen al de schijn wekt dat hij zich als moreel gezag opwerpt, moet op zijn tellen letten. Iedereen wordt verondersteld zijn oordeel op te schorten ten aanzien van andere levenswijzen, gewoon omdat ze allemaal a priori hetzelfde respect verdienen. Dit is het sterkste ethisch principe in onze samenleving: het principe van de tolerantie.

Voor de postmoderne mens zijn het ethisch relativisme en het tolerantieprincipe van essentieel belang om de vrijheid veilig te stellen. Iedereen heeft het recht zijn leven in te richten zoals hij dat wenst (zonder de vrijheid van anderen aan te tasten, natuurlijk). De vrijheid wordt tot hoogste waarde verheven, ten allen prijze te beschermen, vooral omdat met mijn vrijheid ook mijn authenticiteit op het spel staat.

Ik moet van de nodige vrijheid genieten om mezelf te kunnen zijn. Mijn zelfverwezenlijking, mijn authentieke ‘ik’ verwezenlijken, dát is de morele ‘challenge’. Ik moet mijn leven kunnen leiden, op mijn eigen wijze, niet volgens van buiten opgelegde eisen; anders is mijn leven mislukt. De enige en voldoende verantwoording voor mijn keuzes is dat ze uit mezelf voortkomen. Met andere woorden, “keuze maakt iets waardevol” (Charles Taylor, 1991). En de morele waarheid? En de universele waarden? Who cares?

3. Een morele kompas?

De geldigheid ontkennen van op universele waarden gefundeerde morele oordelen is echter onhoudbaar. We kunnen dit vaststellen door precies het principe van de tolerantie, dat zo fel door het relativisme wordt verdedigd, in vraag te stellen.

Moeten we altijd en overal tolerant zijn? Moeten we zonder onderscheid tolerant zijn ten aanzien van de discriminatie van de vrouw, polygamie, pedofilie en ernstig sociaal onrecht? En wat denken van kannibalisme en slavernij? Zijn het louter culturele fenomenen en dus “verboden te oordelen”? Van twee dingen één. Ofwel houdt de ‘relativist’ zich overal en altijd krampachtig vast aan zijn principe van tolerantie … dat dan absoluut wordt. Ofwel aanvaardt hij dat tolerantie grenzen heeft, maar dan moet hij criteria hanteren om het tolereerbare van het niet-tolereerbare te onderscheiden.

De eerste optie — de tolerantie als een absoluut moreel principe stellen — is uiteraard nogal contradictorisch voor een ‘relativist’ die zichzelf respecteert. De tweede optie blijft over, met name, aannemen dat er criteria bestaan op grond waarvan een tolerante dan wel een intolerante houding gerechtvaardigd is. Kortom, er bestaan dan klaarblijkelijk normen of principes om het rechtvaardige van het onrechtvaardige te onderscheiden! En een beroep doen op normen om dit te onderscheiden komt neer op het vellen van een moreel oordeel. Maar zijn die normen of principes universeel? Kennelijk wel universeler dan het tolerantieprincipe.

Sommige aanhangers van het relativisme zijn bereid om het bestaan van een paar universele morele principes te aanvaarden die ons leven oriënteren, zoals een kompas, die zich beperkt tot het wijzen naar het Noorden. Het ‘morele Noorden’ is bijvoorbeeld de gulden regel van de moraal die we in talloze culturele tradities aantreffen: “doe een ander niet aan wat je niet wil dat men jou aandoet”. Een ‘relativist’ kan dus het bestaan van een paar dergelijke vage regels, een soort “morele kompas”, aannemen. Maar een systeem van objectieve regels aanvaarden, dat ons in alle mogelijke concrete situaties oriënteert, zeg maar, een ‘morele GPS’, dat is een brug te ver voor hem.

4. Een interne morele GPS?

Ofschoon onvolmaakt, is het beeld van de GPS bruikbaar om te begrijpen wat de stoïcijnen ‘morele natuurwet’ noemen. Deze kun je vergelijken met een soort ‘interne GPS’, een aangeboren mentale navigatiefunctie die zich in ieder van ons ontwikkelt en vervolmaakt, dankzij het gebruik van ons verstand. De discrete stem van onze GPS is niet opdringerig, waardoor we hem wel eens niet horen, maar zijn ingevingen zijn wel lichtgevend. Dankzij hem leren we vrij snel de grote aders van het wegennet kennen en eigen maken. Op secundaire wegen is het echter minder evident: we lopen er vaker verloren want er is geen gedetailleerd plan voorhanden. Maar met de tijd wordt onze GPS beter en meer betrouwbaar, mits wat denkwerk natuurlijk, zodat we ons op den duur op de kleinste binnenwegen kunnen oriënteren. De enige echte problemen die zich kunnen voordoen zijn: een slechte installatie van de functie, de bugs en vooral het oorverdovend lawaai van de radio.

De natuurwet is dus een intellectueel licht, dat ons vanaf het ontwaken van het verstand de eerste morele principes doet ontdekken (‘grote aders’), bijvoorbeeld, het rechtvaardigheidsprincipe: “aan ieder het zijne geven”. De secundaire morele normen (‘secundaire wegen’) zijn minder evident: ze zijn niet meteen voorhanden als ‘prêt à se comporter’, er is een minimum aan denkwerk nodig om ze van de eerste principes af te leiden. Sommige zijn makkelijker af te leiden dan andere, zoals het verbod op het stelen en op het doden van een onschuldige. Een beetje reflectie volstaat om ze af te leiden van het rechtvaardigheidsprincipe: ‘het zijne’ dat aan de ander gegund moet worden, zijn respectievelijk het privé-eigendom en het leven. Andere secundaire normen zijn moeilijker te deduceren en vergen meer denkwerk. Bovendien kan deze deductie verstoord zijn door een slechte opvoeding (‘slechte installatie’), persoonlijke ondeugden (‘bugs’) of de sociale leefwereld (‘radio’).

Kortom, de secundaire gedragsnormen zijn niet vanzelfsprekend, de ontdekking ervan vergt een zekere moeite, maar ze worden universeel wel erkend door hen die zich die moeite getroosten.

5. De natuurwet ‘revisited’

De morele natuurwet is dus geen geheel van regeltjes die zich a priori aan ons geweten opdringt. Zo werd ze vaak door haar tegenstanders voorgesteld. En de misverstanden zijn er niet op verminderd toen haar voorstanders er zich op beriepen om morele standpunten te rechtvaardigen die achteraf door de historische context geconditioneerd bleken te zijn, bijvoorbeeld de doodstraf. Nogmaals, in ethische zaken komt het er op neer het onderscheid te maken tussen het universele en de omstandigheden. De doodstraf kon legitiem zijn, toen de sociopolitieke omstandigheden van dien aard waren, dat er geen andere manier was om zich tegen gevaarlijke criminelen te verdedigen. In de huidige omstandigheden is ze echter moeilijk te verantwoorden. Niet de doodstraf is de universele norm, maar het recht van de maatschappij om zich met de nodige middelen tegen agressoren te verdedigen, en in elk land en tijd gebeurt dit anders, naargelang de omstandigheden.

We zijn dus dringend aan een herontdekking van de morele natuurwet toe. Meer dan een geheel van regeltjes is deze een “objectieve inspiratiebron” voor onze morele oordelen (zie Op zoek naar een universele ethiek, Internationale Theologische Commissie, 2009, commentaar op didoc). Als dusdanig zal de natuurwet nooit outdated zijn. Elke mens, van welke tijd, ras of cultuur ook, maakt er kennis mee, min of meer bewust.

Plato en Aristoteles hadden er zich reeds een zeker idee van gevormd. Later hebben de stoïcijnen het concept uitgewerkt. En talloos zijn de culturen en de tradities die het bestaan van universele morele principes erkennen, waar de mens van nature uit steeds op uitkomt. Mijmerend over het heelal ontdekt de mens een immanente rationaliteit. En mijmerend over zichzelf ontdekt hij ook een immanente gedragscode, die rationeel steek houdt, die hem helpt om in de wereld zijn plaats te vinden en die aan zijn bestaan een zin geeft.

6. Conclusie

De postmoderne mentaliteit maakt ons meer open voor culturele verschillen, meer begripvol naar andere levenswijzes toe en meer geneigd om met andermans leefomstandigheden rekening te houden om zijn morele verantwoordelijkheid te beoordelen. Deze positieve tendensen betekenen echter niet dat we in naam van een ‘universeel tolerantieprincipe’ voor morele onverschilligheid moeten pleiten. We hebben veel te winnen bij een goed begrip van de morele natuurwet, niet als een stugge routewijzer, noch als een vage kompas, maar als een intelligente, zelfverbeterende GPS-functie, die ons de weg wijst van universele principes naar de beste morele keuze in elke concrete situatie. Goed begrepen is de natuurwet geen bedreiging, maar een waarborg voor de ware vrijheid.

Jacques Leirens is priester, doctor in de geneeskunde en filosofie.